Voor literatuurlijst klik hier.

 

 

WAAROM Christus stierf –

en opstond uit de dood!

 

 

Er is geopenbaard dat Jezus ’Immanuël’ was – dat wil zeggen ’God met ons’ – God in menselijk vlees. Hij was God, maar heeft zichzelf „ontledigd en de gestalte van een dienstknecht aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden” kunnen we lezen in Filippenzen 2:6. Hij werd door de heilige geest van God verwekt in een vrouw van vlees en bloed. Daarom was Hij de Zoon van God en de zoon van een mens. Hij was goddelijk en tevens menselijk. Hij kon dus sterven. Was Jezus werkelijk dood, of stierf alleen zijn lichaam? Was Jezus de Goddelijke in leven tijdens de drie dagen en drie nachten dat er een lichaam in het rotsgraf lag? Wat is dan de noodzaak van de opstanding? Hier volgt een bondig en nauwkeurig antwoord.

 

 

Dit is een vraagstuk dat miljoenen mensen met verbazing heeft vervuld. Het is een raadsel dat voor velen nooit duidelijk en helder is geworden.

Toch geeft de Bijbel ons hierover een duidelijke openbaring – als wij de Bijbel maar kunnen geloven, dat is geloven dat de Bijbel precies bedoelt wat hij zegt.

In 1 Corinthiërs 15:3 lezen wij: „Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften.”

Christus is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse Masjiach (Messias), en betekent ’gezalfde’. Terwijl de naam Jezus gebruikt kan worden om de mens aan te duiden, verwijst de titel Christus onmiskenbaar naar de Goddelijke – degene die ’God met ons’ was. De Bijbel zegt dat Hij is gestorven en begraven.

En Hij was het – de Christus – de Goddelijke – die opstond uit de dood. Hij is niet opgestaan uit het leven of uit een toestand van leven, maar uit de dood!

„Want hiertoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij én over doden én over levenden heerschappij voeren zou” (Romeinen 14:9). Hier staat het antwoord. Door zijn dood en opstanding werd Christus Heer van zowel de doden als de levenden. Hij onderging de doodstraf voor de door ons begane zonden. Hij heeft het mogelijk gemaakt dat zowel de doden als de nu levenden eeuwig leven kunnen ontvangen – niet een tijdelijk bestaan, maar eeuwigdurend leven.

Toen Christus opstond uit de dood, was Hij levend geworden (Romeinen 14:9). Dat houdt in dat Christus werkelijk dood was – niet dat Hij tot leven kwam uit een toestand van bewusteloosheid of coma.

In Romeinen 5:6-8 staat: „Zo zeker als Christus, toen wij nog zwak waren, te zijner tijd voor goddelozen is gestorven. Want niet licht zal iemand voor een rechtvaardige sterven; maar misschien heeft iemand nog de moed voor een goede te sterven. God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is.”

Hier staat dat Christus stierf zoals een mens sterft.

 

 

God in het vlees

 

In Johannes 1:1 staat geschreven: „In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.”

Het Griekse woord logos betekent ’woord’ of ’woordvoerder’. Dit verwijst naar degene die eeuwig naast de Vader heeft bestaan – die altijd heeft bestaan – die één is met de Vader; maar, zoals Hij zelf heeft gezegd, zijn Vader is groter dan Hij.

Hij verwijst altijd naar zichzelf als degene die door de Vader is gezonden. Hij heeft gezegd dat de woorden die Hij sprak niet van hemzelf waren, maar dat de Vader die Hem had gezonden, Hem opdroeg wat Hij moest zeggen.

Johannes 5:19: „Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo.”

Johannes 8:26: „Ik heb veel over u te zeggen en te oordelen; maar die Mij gezonden heeft, is waar, en wat Ik van Hem gehoord heb, dat spreek Ik tot de wereld.”

Johannes 8:28: „Jezus dan zeide: Wanneer gij de Zoon des mensen verhoogd [gekruisigd] hebt, zult gij inzien, dat Ik het ben en niets uit Mijzelf doe, doch dat Ik dit spreek, gelijk de Vader Mij geleerd heeft.”

Johannes 15:15: „Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt.”

Degene die iemand zendt en de orders geeft, heeft een hogere positie dan degene die gezonden wordt en de orders gehoorzaamt. De man heeft van God een hogere positie in het gezin gekregen dan de vrouw. Toch zijn beiden mens – beiden op hetzelfde niveau – en zij zijn één. Niet één God, maar één vlees.

In Gods Gemeente heeft een oudste autoriteit; hij heeft gezag over de gemeente. Niettemin heeft Christus gebeden dat de Gemeente een eenheid zou blijven, net zoals Hij en de Vader één zijn. „En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn” (Johannes 17:22). De Gemeente bestaat uit vele leden, maar vormt één lichaam. En de leden dienen de eenheid te bewaren in de zin van harmonie en saamhorigheid in liefde en doelstelling, zoals Christus en de Vader één zijn – en zij vormen samen met meer leden of personen één gemeente, net zoals de Vader en Christus één God vormen.

 

 

Christus de eeuwiglevende

 

In het Oude Testament wordt de Logos bij verschillende namen genoemd. God noemt mensen en dingen naar wat zij zijn.

Er was eens een aartsengel met perfecte schoonheid en rijke kennis. Hij werd genoemd naar wat hij werkelijk was: Lucifer, wat ’lichtende morgenster’ of ’lichtbrenger’ betekent. Maar toen hij uit trots besloot zich met God te meten en trachtte de macht over het universum en Gods bezit en heerschappij af te nemen, werd zijn naam veranderd in wat hij geworden was: Satan, wat ’tegenstander, rivaal of mededinger’ betekent.

Daarom zijn de namen en aanspreektitels van Christus altijd woorden geweest die beschrijven wat Hij is. Meestal werd Hij Jahweh genoemd, wat onjuist als Here is vertaald.

Wij kennen noch de juiste spelling noch de juiste uitspraak van deze naam, omdat hij in het oude Juda als zo heilig werd beschouwd, dat hij nooit werd uitgesproken. In de eeuwen sinds Jeremia werden de Joden allengs bijgelovig en maakten een idool (afgod) van deze naam. Toch kennen wij de betekenis van Jahweh. De naam betekent ’de Eeuwige’ of degene die Leven in zich draagt. Het woord verwijst naar degene die inherent leven heeft van eeuwigheid tot eeuwigheid – de bron van leven! Aan Mozes gaf Hij zijn naam als ’Ik ben’. „Daarop zeide Mozes tot God: Maar wanneer ik tot de Israëlieten kom en hun zeg: De God uwer vaderen heeft mij tot u gezonden, en zij mij vragen: hoe is zijn naam? wat moet ik hun dan antwoorden? Toen zeide God tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zeide: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden” (Exodus 3:13).

’Ik ben’ wil zeggen, degene die is – die bestaat – die leven in zich draagt!

Hij is ook het Woord of de Woordvoerder. God is Schepper – maar de Vader schiep alle dingen door en door middel van Christus het Woord.

Hij (Christus) is degene die „Sprak, en het gebeurde”.

„De hoveling zeide tot Hem: Heer, kom af, eer mijn kind sterft. Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon leeft! De man geloofde het woord, dat Jezus tot hem sprak, en ging heen” (Johannes 4:49-50).

„Hij zeide tot hem: Zal Ik komen en hem genezen? Doch de hoofdman antwoordde en zeide: Here, ik ben niet waard, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn knecht zal herstellen” (Mattheüs 8:7-8). Hij is degene die zei: „Er zij licht” – en de heilige geest (de geestelijke kracht die zowel uit de Vader als uit de Zoon voortkomt) zweefde over de wateren en voerde het gebod uit, „en er was licht” (Genesis 1:3).

Niettemin sprak, of gebood, Jezus alleen wat de Vader Hem opdroeg. Vader, Woord en heilige geest werkten perfect samen bij de Schepping!

Welnu, de Logos – het Woord – was God. „In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen” (Johannes 1:1-4). En vers 14: „Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond.”

 

 

Christus werd in vlees VERANDERD

 

Merk op dat het ’Woord’, die de eeuwige was, de eeuwiglevende, die leven in zich droeg, eeuwig leven, door wie alle dingen tot stand waren gekomen en geschapen – God zelf – vlees werd.

Merk op dat Hij zich niet alleen in een sterfelijk, vleselijk lichaam heeft gehuld. Nee, Hij was niet gescheiden van het vlees, als Iemand binnenin het vlees. Er staat in duidelijke taal – áls wij de Bijbel geloven, áls wij geloven dat de woorden betekenen wat ze zeggen – er staat dat Hij vlees werd!

Dat wil zeggen dat Hij – door wie God de aarde en de planeten en alle dingen had geschapen, Hij die leven was en is, Hij die God was –vlees werd, veranderd in vlees. Hij die eeuwig had bestaan werd vlees en daarna wás Hij vlees!

En in zijn vleselijke – menselijke – hoedanigheid deed Hij tijdelijk afstand van zijn inherente onsterfelijkheid, zodat Hij voor ons kon sterven – in onze plaats de doodstraf ondergaan voor onze zonden.

Maar al was Hij menselijk, Hij had vanaf zijn geboorte, datgene wat ook wij door genade als een geschenk van God kunnen ontvangen: Gods geest – zodat Hij, net als wij, uit de dood kon worden opgewekt en onsterfelijk leven van de Vader geschonken kon krijgen – dat wil zeggen terug veranderd in geestelijke onsterfelijkheid, zodat Hij door de opstanding opnieuw goddelijke geest – ofwel God zelf – werd. Hierdoor maakte Hij dezelfde opstanding voor ons mogelijk – zodat ook wij zonen van God kunnen worden.

Ja, Jezus was een mens van vlees en bloed. Hij was Gods Zoon in menselijk vlees. En toen Hij in menselijk vlees was veranderd, was het leven dat Hem in leven hield in het bloed, net als bij elk vleselijk wezen. „Want de ziel [Hebr. nephesh: leven] van het vlees is in het bloed” (Leviticus 17:11). De ademhaling oxideert (verbindt zuurstof met) het bloed en wordt de levensadem genoemd – adem van dierlijk of menselijk leven.

Jezus was zowel menselijk als goddelijk. Hij was de zoon van een menselijke vrouw en van God. Maar de goddelijkheid was niet binnenin – gescheiden van – het lichaam van vlees. Het Woord, God, was vlees geworden en werd Immanuël, God met ons. „En buiten twijfel, groot is het geheimenis der godsvrucht: Die Zich geopenbaard heeft in het vlees” (1 Timotheüs 3:16).

„Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen” (Hebreeën 2:14). Anders gezegd, op precies dezelfde wijze als wij mensen deel hebben aan vlees en bloed, had ook Jezus Christus deel aan vlees en bloed.

En waarom? Opdat Hij kón sterven! – „opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen [Grieks: macht ontnemen], en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren. Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham [dat zijn alle christenen (Galaten 3:29)]. Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden” (vers 14-17).

Jezus kwam niet in de gedaante van een engel, niet in de geestelijke natuur. Hij was een menselijk wezen.

Hij werd vlees – werd mens – bij zijn geboorte nam Hij een menselijke natuur aan. Hij stond bloot aan dezelfde verleidingen als wij. Hij leed net zoals wij. Hij was, net zoals alle mensen, gedwongen de drang van de menselijke natuur te weerstaan. Hij, God, werd mens – zodat Hij voor ons kon sterven, opdat onze zonden zouden worden uitgewist en vergeven.

 

 

Het was Christus die stierf

 

Jezus stierf! Jezus was dood!

Gedurende drie dagen en drie nachten was de tweede persoon van de godheid die mens geworden was – Immanuël – God met ons –– dood!

En dode materie kan geen leven geven. Leven kan alleen uit leven voortkomen. Als mens was Jezus de Zoon van God de Vader. God was zijn enige Vader. Maria was zijn moeder. Hij werd de zoon van de mens bij zijn menselijke geboorte. En nu was Hij dood – ja, dood! Als Hij niet dood was, is de doodstraf voor niemands zonden betaald. De bekeerde mensen zijn dan nog in hun zonden. Ze zijn zonder hoop! Maar Jezus was werkelijk dood!

Als er geen andere persoon in de Godheid bestond, dan zou de schenker van alle leven nu dood zijn en alle hoop verloren! Als er geen Vader in de hemel was geweest terwijl Christus dood was – zijn bloed, waarin zijn leven school, uit zijn aderen gevloeid, gegeven voor ware bekeerlingen – dan zou al het menselijk leven overal vergaan zijn.

Maar de Vader regeerde nog altijd hoog in de hemel. En de Vader bezit inherent leven!

Leven kan alleen uit leven voortkomen! Jezus Christus was nu dood. Zijn leven was uit Hem weggevloeid – uitgestort aan het hout op Golgotha – uitgestort uit zijn aderen. En in zijn bloed school zijn leven – niet in geest! Hij heeft ook niet een geest uitgestort om ons van onze zonden te verlossen; Hij stortte zijn bloed uit, en daarmee zijn leven.

Maar, „gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegeven, leven te hebben in Zichzelf” (Johannes 5:26). God de Vader wekte Jezus op uit de dood!

 

 

Niet in hetzelfde lichaam opgestaan

 

Let nu goed op: God de Vader liet Jezus Christus niet in het lichaam dat was gestorven opstaan uit het graf. Sommige mensen geloven kennelijk dat alleen het lichaam stierf – dat Jezus Christus zelf nooit is gestorven – dat Christus leefde en preekte tot ’gevangen geesten’ gedurende de drie dagen en nachten dat zijn lichaam dood was. Zij geloven dat een lichaam waarin Christus leefde stierf, maar dat Christus zelf nooit is gestorven!

Zij beseffen niet dat Christus zijn onsterfelijke leven dat inherent is aan goddelijke glorie, had opgegeven en menselijke sterfelijkheid had aangenomen met als doel te sterven.

Als zij gelijk hebben, zijn zij verloren en tot eeuwige straf gedoemd! Als Christus niet voor hun zonden is gestorven – als het alleen een stoffelijk lichaam was dat stierf – dan hebben wij geen Verlosser en zijn wij verloren.

Wat er werkelijk gebeurde, is dat de Logos – het Woord, de Eeuwige – vlees werd. Hij werd omgezet, veranderd in vlees. Toen was Hij van vlees en bloed, net zoals ieder mens.

Zijn leven was in zijn bloed, en Hij gaf zijn leven door aan het hout zijn bloed uit te storten. Hij had een menselijke natuur aangenomen.

Jazeker, het Woord werd vlees, en Hij was vlees en bloed, niet alleen een onsterfelijke geest binnenin een lichaam van vlees en bloed.

De Bijbel openbaart dat God ons zo liefhad dat, terwijl wij nog zondaars waren, de Eeuwige, de Logos, die bij God was en die God in de tweede persoon was, zich vrijwillig in een mens van vlees en bloed liet veranderen. Hij werd zo een mens die kon sterven en deed dat ook voor ons. Maar God de Vader – God in de eerste persoon – regeerde nog altijd hoog in de hemel en Hij wekte Jezus op uit de dood, niet uit het leven. Het was Christus zelf die dood was. Hij werd opgewekt. Nergens in de Bijbel staat dat Hij levend was, of dat God Hem terugbracht in het menselijk lichaam dat was gestorven en nu opstond.

Jezus Christus was dood – maar Hij werd weer tot leven gewekt!

Het opgewekte lichaam was echter niet meer menselijk – het was de Christus die onsterfelijk was opgestaan, opnieuw veranderd! Zoals Hij eerst was veranderd in sterfelijk, menselijk vlees en bloed, onderworpen aan de dood, en met het doel te sterven voor onze zonden – zo werd hij opnieuw veranderd door een opstanding uit de dood tot onsterfelijkheid en Hij zal dus altijd voortleven! Nu is Hij een levende Verlosser, geen dode Verlosser. Hij was dood, maar voor slechts drie dagen en drie nachten.

 

 

Hoe staat het met ons?

 

Beseffen we de enorme prijs die is betaald opdat wij verlost zouden worden van de doodstraf voor onze zonden? De Eeuwiglevende – de Woordvoerder van de Godheid, en God zelf – liet zich in een sterfelijk mens veranderen, daalde af naar het menselijk niveau, leed, werd verzocht, vervolgd, veracht, verworpen door de mensen, en ten slotte gekruisigd!

Indien Jezus alleen mens was geweest, zou in de huidige rechtsstaten zelfs zijn dood de straf niet hebben kunnen voldoen voor één ander mens die deze straf over zich had afgeroepen door schending van Gods geestelijke wet. Bovendien zou de dood aan de begunstigde geen eeuwig leven schenken, want zonder opstanding van de Verlosser is onsterfelijk leven niet mogelijk. „Zo zeker als Christus, toen wij nog zwak waren, te zijner tijd voor goddelozen is gestorven. Want niet licht zal iemand voor een rechtvaardige sterven; maar misschien heeft iemand nog de moed voor een goede te sterven. God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. Veel meer zullen wij derhalve, thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn. Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft” (Romeinen 5:6-10).

Fysieke mensen sterven en als ze gezondigd hebben zal dat de definitieve dood betekenen. Ieder mens heeft gezondigd zegt God. ”Zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben” (Romeinen 5:12). „Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood” (Romeinen 6:23). Alle mensen zouden verloren zijn, definitief in de dood verdwijnen, ware het niet dat God sinds de schepping een verlossingplan heeft voor hen die God willen gehoorzamen en eren. Vers 23 van Romeinen 6 vervolgt met: ”maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here.”

Christus, die God was, en mens en Gods Zoon werd, is voor God de Vader van grotere waarde dan alle mensen samen. God de Vader heeft alle dingen geschapen door Jezus Christus. „Want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen” (Colossenzen 1:16).

Aangezien alle dingen, met inbegrip van de mens, door Jezus Christus zijn gemaakt toen Hij bij God en zelf God was in de hemel, is Hij onze Maker. En zijn leven dat Hij gaf was van grotere waarde dan het totaal van alle mensen.

„Doch allen, die Hem [Christus] aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn [Gods heilige geest hebben ontvangen]” (Johannes 1:12-13).

Jezus stierf en was drie dagen en nachten lang dood! Hij, die „in den beginne” was en die God was! Hij verlaagde zich tot het menselijk niveau, onderwierp zich aan de dood – in het vertrouwen dat de Vader Hem weer tot leven zou wekken! Dát is de prijs die Hij voor ons heeft betaald. Hij gaf zichzelf voor ons – en daardoor heeft Hij ons gekocht en voor ons betaald! Daarom behoren wij Hem toe als wij ons aan Hem hebben gegeven! Dat is de enige weg naar behoud, de enige manier waarop deze hoogste prijs die ooit in het gehele universum is betaald, ons kan redden.

Wij moeten onszelf opgeven! Wij moeten Hem in ons verstand en hart laten komen, door zijn geest, en Hem ons leven in ons laten leiden!

Dit betekent volledige, totale, onvoorwaardelijke overgave. Wij zijn dan niet meer van onszelf, wij zijn dan van Hem. God de Vader roept velen, maar weinigen worden uitverkoren. „Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren” (Mattheüs 22:14). Weinigen willen volledig hun leven geven aan Christus waarvan Hij een nuttig gebruik zal maken! Zij ervaren de grote vreugde die zij ontvangen als gevolg van het grote ’Goed’ dat Hij door hen kan en zal doen. De dankbaarheid die in ons is, is oneindig als wij van Hem zijn, volledig in zijn macht en volledig onderworpen aan zijn wil! Ja, Jezus Christus is gestorven en was dood! Maar God de Vader heeft hem uit de dood opgewekt. Hij leeft eeuwig voort.

Alle mensen zijn al dood door overtredingen en zonden tenzij – of totdat – ze over hun zonden berouw hebben, zichzelf aan God overgeven, zichzelf schenken aan de levende Verlosser die voor ons is gestorven, maar die is opgestaan om onze Hogepriester en komende Koning te worden! Wij moeten sterven om te kunnen leven. Dat leven zal het eeuwige leven zijn! Het allergrootste geschenk.

„En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet” (1 Johannes 5:11-12).



Terug naar de Home Page