Voor literatuurlijst klik hier.

 

De laatste preek

van Jezus Christus

 

 

Hebt u ooit de preek gelezen die Jezus Christus
uitsprak op de dag dat Hij stierf? Geen enkele
evangelieschrijver vermeldt hem helemaal, en
hij wordt gemakkelijk over het hoofd gezien.
Hier volgt wat Jezus Christus op die dag
– vanaf de martelaarspaal – tot de
mensheid heeft gezegd.

 

 

Jezus Christus, de enige Zoon van God, bracht de laatste zes uren van zijn leven als mens op aarde genageld aan een houten paal door, veracht en verworpen door de mensheid die Hij had geschapen en naar wie Hij was gekomen om te dienen.

De voorgaande avond hadden zijn discipelen Hem verlaten uit angst voor hun leven. Een van hen had Hem verraden en aan de dood overgeleverd. En toen nam Hij, de enige volmaakte persoon die ooit geleefd heeft, de gevolgen van iedere zonde op zich die de mensheid ooit begaan had of ooit zou begaan.

Vanaf een plaats die Golgotha genoemd werd, buiten de stadsmuren van Jeruzalem, sprak Jezus Christus voor de laatste maal voor zijn opstanding uit de dood. Zijn woorden van die voorjaarsdag zijn voor ons in het Nieuwe Testament bewaard gebleven.

Jezus sprak zevenmaal: driemaal tot God en viermaal tot de omstanders. Geen enkele evangelieschrijver vermeldt alles wat Hij heeft gezegd. Mattheüs en Markus vermelden maar één uitspraak, en Lukas en Johannes geven er ieder drie. Samen vormen deze uitspraken van Jezus een krachtige preek vanuit het diepst van de geest en het hart van onze Verlosser gedurende de uren van zijn grootste pijn. Ieder van de uitspraken van Jezus verschaft ons een blik in de gedachten die zijn geest vervulden toen Hij voor ons zijn leven uitgoot.

Jezus Christus deed die dag veel meer dan sterven voor de mensheid – alsof dat niet genoeg was! Hij maakte het goede nieuws bekend van onze hoop op het overwinnen van zonde en dood door zijn offer voor allen. Hij overwon elke hindernis die Satan en misleide mensen voor Hem hadden opgeworpen.

Zijn laatste woorden zijn een bron van bemoediging voor alle gelovigen. Omdat ze over de evangeliën zijn verspreid, kan de betekenis van Jezus' woorden over het hoofd worden gezien. Hier zijn ze in de volgorde waarin ze gezegd werden, opdat u de boodschap van Gods liefde die Jezus Christus gaf op de dag dat Hij stierf kunt overdenken.

 

 

„Vader, vergeef het hun”

 

Jezus sprak eerst tot God. Alleen Lukas vermeldt wat Hij zei. Kort nadat Jezus gekruisigd was, verhief Hij zijn stem en bad: „Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen” (Lukas 23:34).

Binnen gehoorsafstand waren Romeinse soldaten van wie sommigen lootten om zijn kleren en Hem bespotten; burgers, door de religieuze leiders opgeruid tot haat en dorstend naar zijn bloed; en nieuwsgierigen die waren gekomen om het schouwspel van zijn dood te zien.

Voorbijgangers, de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten bespotten Hem en deden alsof zij in Hem zouden geloven als Hij van de paal zou komen en zichzelf van de dood zou redden. „En de voorbijgangers spraken lastertaal tegen Hem, schudden hun hoofd en zeiden: Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, indien Gij Gods Zoon zijt, en kom af van het kruis! Evenzo spotten de overpriesters samen met de schriftgeleerden en oudsten en zij zeiden: Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Hij is Israëls Koning; laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen aan Hem geloven. Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld; laat die Hem nu verlossen, indien Hij een welgevallen in Hem heeft; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon” (Mattheüs 27:39-43). Aan zijn linker- en rechterzijde hingen twee misdadigers die veroordeeld waren om met Hem te sterven en eveneens al zijn woorden konden horen.

Maar niet iedereen die de kruisiging bijwoonde, stond vijandig tegenover Jezus. In de menigte die Hem volgde toen Hij werd weggeleid naar Golgotha, bevonden zich loyale en gelovige vrouwen die Hem gedurende zijn predikambt hadden gevolgd; zij werden verscheurd door smart en wanhoop. „En Hem volgde een grote menigte van volk en van vrouwen, die zich op de borst sloegen en over Hem weeklaagden” (Lukas 23:27). Een aantal van zijn discipelen kwam nu naar voren om hun leraar en Heer steun te betuigen. Zijn moeder, Maria, was die dag ook aanwezig om over de Zoon die God haar 33½ jaar geleden door een bijzonder wonder had gegeven te rouwen.

Pilatus had verklaard dat Jezus aan geen enkele misdaad schuldig was en dat Hij de dood niet verdiende. „Hij zeide: Wat heeft Hij dan toch voor kwaad gedaan? Zij schreeuwden des te meer: Hij moet gekruisigd worden! Toen Pilatus zag, dat niets baatte, maar dat er veeleer oproer ontstond, nam hij water, wies zich de handen ten aanschouwen van de schare en zeide: Ik ben onschuldig aan zijn bloed; gij moet zelf maar zien, wat ervan komt” (Mattheüs 27:23-24). Judas, die Hem verraden had, betreurde wat hij had gedaan en bekende tegenover de hogepriesters en oudsten dat Jezus onschuldig was, maar het mocht niet baten – zij hadden hun zinnen op zijn dood gezet. „Toen kreeg Judas, die Hem verraden had, berouw, daar hij zag, dat Hij veroordeeld was, en hij bracht de dertig zilverlingen aan de overpriesters en oudsten terug, en hij sprak: Ik heb gezondigd, onschuldig bloed verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dit aan? Gij moet zelf maar zien wat ervan komt!” (vers 3-4.). Op aandringen van de hogepriesters en de oudsten hadden alle mensen bij zijn proces voor Pilatus de dood geëist van de enige schuldeloze mens die ooit heeft geleefd. „Nu was de stadhouder bij elk feest gewoon een gevangene, ter keuze van de schare, los te laten. Zij hadden toen een berucht gevangene, genaamd Barabbas. Daar zij nu toch bijeen waren, zeide Pilatus tot hen: Wie wilt gij, dat ik u zal loslaten, Barabbas of Jezus, die Christus genoemd wordt? Want hij wist, dat zij Hem uit nijd hadden overgeleverd. Terwijl hij nu op de rechterstoel zat, zond zijn vrouw hem de boodschap: Bemoei u toch niet met die rechtvaardige, want ik heb heden in een droom veel om Hem geleden. Maar de overpriesters en de oudsten overreedden de scharen, dat zij om Barabbas zouden vragen, maar Jezus zouden laten ter dood brengen. De stadhouder antwoordde en zeide tot hen: Wie van die twee wilt gij, dat ik u loslaat? Zij zeiden: Barabbas. Pilatus zeide tot hen: Wat moet ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt? Zij zeiden allen: Hij moet gekruisigd worden!” (vers 15-22.)

Hoewel Hij aan geen enkele misdaad jegens God of de mens schuldig was, was Jezus gevangengenomen, geslagen en in een schijnproces veroordeeld. Daarna werd Hij voorafgaand aan zijn kruisiging op de wrede en pijnlijke Romeinse manier gegeseld. Aan de paal op Golgotha stegen de gedachten van Jezus uit boven de pijn en de verwerping van de mensen voor wie Hij zijn leven in dienstbaarheid had gegeven. In zijn intense gebed tot God vroeg Hij om vergeving voor hen die voor het kwaad dat Hem die dag werd aangedaan verantwoordelijk waren.

Zijn gebed was eenvoudig, direct en vurig. Hij noemde God „Vader”. Oog in oog met de dood en in folterende pijn voelde Jezus dezelfde nabijheid en eenheid met God die Hij zijn hele leven had gevoeld. Hij wist dat God zijn gebed zou horen en beantwoorden. Dat deed God altijd. „Zelf wist Ik, dat Gij Mij altijd verhoort” (Johannes 11:42).

Jezus koesterde geen wrok. Hij vertelde God in gebed waarom Hij om vergeving voor de zonden van zijn moordenaars kon vragen: „Want zij weten niet wat zij doen.”

Terwijl een gewone sterveling volledig beziggehouden zou worden door zijn eigen pijn en ellendige toestand, legde Jezus Christus getuigenis af van de omvang van zijn liefde en van de verbintenis om allen te dienen die door onwetendheid de weg van de zonde en de dood bewandelen.

 

 

„Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”

 

Daarna sprak Jezus ter bemoediging tot een van de misdadigers die met Hem gekruisigd waren. „En Hij zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn” (Lukas 23:39-43). De Bijbel zegt ons niet of Jezus tot de man aan zijn linkerzijde of tot die aan zijn rechterzijde sprak. Dat is niet belangrijk. Beide misdadigers hadden de doodstraf verdiend die hen volgens de wetten van die tijd opgelegd was. Zij waren beiden hoogstwaarschijnlijk dieven of moordenaars.

Aan het begin van hun gezamenlijke beproeving deden beide misdadigers mee aan de bespotting van Jezus: „Ook die met Hem gekruisigd waren beschimpten Hem” (Markus 15:32). In de loop van de ochtend voltrok zich echter een wonderbaarlijke verandering in een van de misdadigers. Hij ging geloven.

Er wordt ons niets gezegd over enig gesprek tussen de dief en Jezus, behalve deze korte woordenwisseling. Er vond waarschijnlijk geen verdere communicatie tussen hen plaats. „Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open” (Jesaja 53:7). „Die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt” (1 Petrus 2:22-23). Wellicht hebben alleen Jezus' voorbeeld en zijn gebed tot God hem zo diep bewogen.

Beide dieven spraken tot Jezus: „Eén der gehangen misdadigers lasterde Hem: Zijt Gij niet de Christus? Red Uzelf en ons!” (Lukas 23:39.) Deze dief kwam niet tot bekering. Hij wilde slechts van zijn pijn verlost worden. Hij bezat geen geloof – geen verlangen tot een persoonlijke verandering.

Jezus gaf hem geen antwoord. De kloof tussen hen kan alleen worden overbrugd wanneer deze misdadiger zijn Verlosser werkelijk leert kennen en zich van zijn zonden bekeert. Dit kan alsnog gebeuren wanneer hij weer tot fysiek leven wordt opgewekt en zijn ogen worden geopend bij het oordeel van de grote witte troon, na het Millennium. „En ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het boek des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken” (Openbaring 20:11-12).

De andere dief was net zo schuldig aan zonde als de eerste en hij gaf zelf toe dat hij de dood verdiend had. „Maar de andere antwoordde en zeide, hem bestraffende: Vreest zelfs gij God niet, nu gij hetzelfde vonnis ontvangen hebt? En wij terecht, want wij ontvangen vergelding, naar wat wij gedaan hebben, maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan” (Lukas 23:40-41). Eerder op de dag had ook hij Jezus verworpen en bespot, maar nu bestrafte hij de ander voor diens houding. Er was een verandering in zijn denken ontstaan. Hij keerde zijn gezicht naar Jezus en zei: „Jezus, gedenk mijner, wanneer Gij in uw Koninkrijk komt” (vers 42).

Jezus sprak tot de berouwvolle dief en gaf hem hoop voor de toekomst: „Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn” (Lukas 23:43).

De twee dieven zijn kenmerkend voor alle mensen die in aanraking komen met Gods waarheid of een vertegenwoordiger van God. De meesten verwerpen Jezus Christus en zijn levenswijze van liefde en geven, net als de eerste dief. Hun gebeden tot God worden niet beantwoord. Maar allen die zich bekeren en zich aan Hem overgeven als hun Heer en Verlosser ontvangen een blijvende hoop voor de toekomst en kracht om het heden onder de ogen te zien.

Jezus was zeker van wat Hij tegen de berouwvolle dief zei. Er was een toekomst na het graf. Eeuwig leven in Gods Koninkrijk ligt in het verschiet voor hen die in Hem willen geloven als Heer en Verlosser en hun leven daarnaar willen inrichten.

 

 

„Vrouw, zie, uw zoon”

 

De derde boodschap van Jezus gaf uiting aan zijn bezorgdheid om het welzijn van zijn moeder. Toen het onmogelijk leek om nog iemand te helpen, zorgde Jezus toch nog voor zijn moeder, door middel van een ander persoon, zijn discipel Johannes. „Toen dan Jezus zijn moeder zag en de discipel, die Hij liefhad, bij haar staande, zeide Hij tot zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon. Daarna zeide Hij tot de discipel: Zie, uw moeder. En van dat uur af nam de discipel haar bij zich in huis” (Johannes 19:26-27).

Jezus eerde zijn moeder, Maria. Jozef was mogelijk overleden. Hij wordt voor het laatst vermeld in Lukas 2:41 waar Jezus twaalf jaar was. Mogelijk stierf hij vóór het begin van Jezus’ openbare optreden. Al in Kana missen wij hem onder de genodigden.

Jezus gaf de zorg voor zijn moeder aan iemand van wie Hij wist dat hij dit vertrouwen waardig zou zijn.

 

 

„Eli, Eli, lama sabachthani”

 

Daarna wijdde Jezus voor de eerste keer een gedachte aan zichzelf. Hij riep uit „Eli, Eli, lama sabachthani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” (Mattheüs 27:46; Markus 15:34.) De oorspronkelijke woorden van Jezus, gesproken in het Aramees, worden door zowel Mattheüs als Markus weergegeven.

Deze uitroep van Jezus verschilt van zijn andere uitspraken op die dag. Het is de enige die een vraag inhield. Het lijkt een uiting van twijfel en angst en is velen tot een raadsel geweest. Was Jezus bang? Was Hij door God verlaten toen Hij zijn Vader het meest nodig had?

De uitroep van Jezus was heftig. Hij weerspiegelde zijn innerlijke gevoelens. Wij kunnen gemakkelijk over het hoofd zien dat Jezus net zo volledig mens was als wij. Hoewel God zijn Vader was, was Jezus uit een vrouw geboren en zoals elke mens onderhevig aan alle gevoelens van lichaam en geest.

Deze woorden werden om ongeveer drie uur 's middags gesproken, nadat het land drie uur lang in een bovennatuurlijke duisternis was gehuld. „Van het zesde uur af kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur” (Mattheüs 27:45). Toen Jezus aan het hout hing was Hij alleen, zonder de nabijheid van God, en droeg in zijn lichaam onze zonden. Hij nam onze plaats in om de pijn en de foltering te ervaren van een volledig afgescheiden zijn van God, wat het resultaat is van zonde. „Zie, de hand des HEREN is niet te kort om te verlossen, en zijn oor niet te onmachtig om te horen; maar uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort” (Jesaja 59:1-2).

Deze uren in de duisternis, zonder de troost van Gods aanwezigheid, vormden ongetwijfeld het moeilijkste deel van Jezus' beproeving. God was tot dan toe altijd bij Hem geweest. Maar nu zonderde de Vader zich van zijn Zoon af en liet Hem alleen voor de zonden lijden.

Zonder God maakte Jezus een ontzettend gevoel van eenzaamheid door. Toch was zijn uitroep niet zonder geloof: Hij bleef de Vader aanspreken als „mijn God”.

Alleen gelaten door zijn Vader vervulde Jezus de profetie van Jesaja: „Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte” (Jesaja 53:4). Jesaja vertelt verder wat Christus voor ons doormaakte: „Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen” (vers 5-6).

Al snel zou Christus in staat zijn om de zoetheid te proeven van de eeuwige overwinning over zonde en dood. Zijn laatste drie uitspraken volgden elkaar snel op.

 

 

„Mij dorst!”

 

Deze woorden hebben sommigen misschien verbaasd. De dood naderde voor Jezus en iedereen wist het. Jezus realiseerde zich beslist dat het tijdstip van het offer nabij was.

Hij had de hitte, de pijn, de verwerping, de eenzaamheid en alle verleidingen waarmee Satan Hem die dag omringd had, weerstaan. Hij overwon het allemaal. Hij had in stilte kunnen lijden, maar dat deed Hij niet. Hij deed het onverwachte. Hij vroeg om menselijke hulp. „Hierna zeide Jezus, daar Hij wist, dat alles reeds volbracht was, opdat de Schrift vervuld zou worden: Mij dorst!” (Johannes 19:28.)

Er is waarschijnlijk niets dat een van ons zou vragen aan een massa mensen die ons stond aan te gapen en wachtte tot wij stierven, of aan soldaten die ons pijn toebrachten en bespotten. Jezus vroeg om iets te drinken. Hij had nog wel een tijdje zonder water kunnen lijden, maar Hij vroeg erom. Zijn verzoek evenals wat Hem te drinken werd gegeven, zure (azijn)wijn, waren duizend jaar eerder door David geprofeteerd. „Ja, zij gaven mij gif tot spijze, en lieten mij in mijn dorst azijn drinken” (Psalmen 69:22).

De houding van Jezus terwijl Hij leed, maakte die dag diepe indruk op veel mensen, ook op de door de strijd geharde soldaten die gewend waren aan de wreedheden van een oorlog. De Bijbel vertelt ons: „En terstond liep een van hen toe en nam een spons, drenkte die met zure wijn, stak ze op een riet en gaf Hem te drinken” (Mattheüs 27:48; Johannes 19:29).

Een van de soldaten voldeed onmiddellijk aan het verzoek van Jezus. Hij werd bewogen door de man die hij eerst bespot en belachelijk gemaakt had. Uiteindelijk haastte hij zich om Hem van dienst te zijn.

De soldaat geloofde misschien niet in Jezus als de Zoon van God, maar hij had het vermoeden gekregen dat Jezus meer dan een gewoon mens was.

 

 

„Het is volbracht!”

 

Jezus Christus had nu zijn Werk op aarde, als sterfelijk mens, voltooid. Zijn zesde boodschap is een uiting van triomf: „Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zeide Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest” (Johannes 19:30). Hij had alles gedaan. Hij verklaarde voor God en de engelen en ten gehore van allen die daar op die dag aanwezig waren dat Hij zijn Werk en zijn opdracht had vervuld.

Zijn nederigheid klinkt duidelijk in zijn woorden door. Hij had geen ijdelheid, geen trots, geen houding van „Ik heb jullie eens even wat laten zien”. Hij eiste de eer niet voor zichzelf op. Hij deed geen beroep op medelijden. Zijn boodschap luidde niet: „Ik ga nu sterven.”

Tot aan het einde van zijn leven was Jezus' denken volkomen gericht op het Werk dat God Hem had opgedragen. Voor allen die daar aanwezig waren, verklaarde Hij: „Het is volbracht.” De strijd is gestreden, het offer gebracht, het heiligdom geopend, de Satan overwonnen en de dood de macht ontnomen en leven en onvergankelijkheid aan het licht gebracht.

 

 

Jezus' laatste woorden

 

Mattheüs zegt ons: „Jezus riep wederom met luider stem en gaf de geest” (Mattheüs 27:50; zie ook Markus 15:37).

Alleen Lukas vermeldt Jezus' eerste en laatste gebeden tot God: „En Jezus riep met luider stem: Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest. En toen Hij dat gezegd had, gaf Hij de geest” (Lukas 23:46). Net als in zijn eerste gebed, noemde Jezus God in dit laatste gebed „Vader”.

Jezus Christus had zijn leven gewijd aan het dienen van God. God is liefde, en Jezus' predikambt toont ons wat ware liefde is. Hij gaf zichzelf volkomen voor de mensheid.

Hij vertrouwde zijn Vader volkomen. Hij kende geen twijfel. Jezus heeft niets door eigen menselijke kracht tot stand gebracht. Hij heeft dit zelf gezegd. „Ik kan van Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem, die Mij gezonden heeft” (Johannes 5:30). „Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot u spreek, zeg Ik uit Mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken” (Johannes 14:10). Zijn kracht kwam van de Vader in de hemel. Zijn laatste boodschap aan de mens voor zijn opstanding was een bevestiging van de grootheid en de heerlijkheid van God.

 

 

Gods Werk wordt nog steeds gedaan

 

De preek van Jezus Christus op die dag was door woord en voorbeeld de meest doeltreffende.

Het resultaat van Jezus' predikambt werd onmiddellijk, zelfs nog voor zijn dood, zichtbaar in de verandering bij een berouwvolle dief, die de eerste van velen werd die Jezus Christus als Heer erkende en om zijn genade vroeg. Jezus gaf de dief hoop.

Na Jezus' dood vervulde een officier van het Romeinse leger Jezus' profetie van Johannes 8:28 en beleed: „Waarlijk, deze mens was een Zoon Gods” (Markus 15:39). „Jezus dan zeide: Wanneer gij de Zoon des mensen verhoogd hebt, zult gij inzien, dat Ik het ben en niets uit Mijzelf doe, doch dat Ik dit spreek, gelijk de Vader Mij geleerd heeft” (Johannes 8:28).

Het Werk van Jezus Christus wordt nog steeds gedaan. Op het Pascha van bijna 2000 jaar geleden voltooide Jezus zijn eigen fysieke aandeel in dit Werk. Maar het Werk leeft voort in zijn Gemeente, in hen die uitzien naar zijn ophanden zijnde terugkomst als Koning der koningen en Heer der heren om met gezag en grote kracht te regeren.

Dan zullen allen die Hem loyaal en in geloof hebben gediend, door de opstanding van de doden de eeuwige erfenis ontvangen die Hij mogelijk gemaakt heeft. Zij zullen worden geboren als letterlijke, uit geest bestaande leden van het Gezin van God.

Dit is de wonderbaarlijke boodschap van goed nieuws die Jezus Christus aan de mens gaf op de dag dat Hij voor allen stierf.

Dit goede nieuws wordt door de wereld, waarin honderden miljoenen zich christen noemende mensen, niet begrepen.

Maar wat is nu eigenlijk het verband tussen de toestanden en problemen waar regeringen over de gehele wereld mee geconfronteerd worden en het evangelie van Jezus Christus?

Het verband is uiterst essentieel! Als men maar wist wat het evangelie van Jezus Christus ís, zou men dat zeer belangrijke verband begrijpen.

Het moge vreemd, schokkend, ja ongelooflijk klinken, maar verhoudingsgewijs weten slechts heel weinig mensen wat het evangelie van Jezus Christus is. Gedurende 18½ eeuw werd dat evangelie niet aan de gehele wereld verkondigd! We weten dat deze bewering de meeste lezers perplex doet staan.

Pas sinds de vorige eeuw heeft Gods gemeente het evangelie wereldwijd verkondigd.

„Waarom”, zullen velen vragen, „heeft men tijdens die 18½ eeuw Christus niet aan de wereld gepredikt? Hebben predikanten en pastoors, zendelingen en missionarissen de mensen niet gesmeekt in Christus te geloven, Hem te aanvaarden? Hebben miljoenen en nog eens miljoenen mensen Christus niet beleden en zichzelf niet christenen genoemd? Is het christendom niet de grootste religie ter wereld?”

Inderdaad, maar wat vrijwel niemand beseft is dat het evangelie van Christus níet werd verkondigd aan de gehele wereld! Men predikte Christus. Maar Jezus Christus zelf is niet het evangelie. Christus was de goddelijke Boodschapper, door God gezonden met een boodschap voor de mensheid – een aankondiging – en die boodschap is zijn evangelie. Veel mensen in Jeruzalem en Palestina toentertijd geloofden in Christus, maar haatten, verwierpen en geloofden niet zijn evangelie. In plaats daarvan trachtten ze Hem ter dood te brengen omdat Hij het onderwees. Ze brachten al zijn apostelen ter dood, mogelijk met één uitzondering, omdat zij die boodschap verkondigden.

Het woord ’evangelie’ betekent op zichzelf ’goed nieuws’. Het evangelie van Christus was nieuws betreffende een bestuur, nieuws dat daarvoor niet over de gehele wereld bekend gemaakt was, totdat de gemeente van God het aan de wereld bekend maakte in radio- en televisieprogramma's en een maandblad. Later kon internet gebruikt worden. Ja, u bent nu aan het lezen op de website van de Gemeente van God. Verbazingwekkend? Ja, maar dat is niet door ons veroorzaakt!

Het evangelie van Christus was het goede nieuws van het Koninkrijk van God. Het heeft te maken met de misstanden waarmee de volkeren in de wereld worden geconfronteerd en waaraan de regeringen tevergeefs gepoogd hebben het hoofd te bieden. Het heeft te maken met de wijze waarop de mens leeft – de oorzaak van alle misstanden in de wereld. Het heeft te maken met de oplossing die zal worden toegepast, met de regering die naast vrede over de gehele wereld ook het juiste onderwijs, voorspoed en welzijn in overvloed aan de volken van de aarde zal brengen! Het heeft te maken met de problemen waarmee de staatshoofden heden ten dage te kampen hebben en hoe deze problemen opgelost zullen worden!

Wij vertegenwoordigen degene die de oplossing heeft en die ook zal geven. Nee, men heeft niet het evangelie, de boodschap van Jezus Christus aan de gehele wereld verkondigd of onderwezen. Christus als persoon is gepredikt en dat is goed. Maar dat is níet het evangelie van Christus! Alleen maar te geloven dat Jezus de Christus is, is níet de oplossing voor de noden van de wereld! Het evangelie van Christus vertelt hoe en wanneer God, door Christus, deze vele en ernstige problemen die drukken op de schouders van de leiders van alle landen zal oplossen. De aankondiging van het Koninkrijk van God, de aanstaande regering van God die de gehele wereld zal besturen, dat is het goede nieuws!

Via de media horen en lezen we steeds meer en heftiger over deze problemen en de pogingen van mensen ze op te lossen.

Met ons werk hebben we de groten en minder groten op deze aarde bereikt – multimiljonairs, leiders van grote industriële ondernemingen, hoofden van toonaangevende onderwijsinstellingen, leiders van grote banken en regeringshoofden, en ongeacht hoe verheven hun positie of status, als men de gelegenheid heeft een kijkje te nemen diep in hun persoonlijk leven, dan ontdekt men dat zij hun moeilijkheden, teleurstellingen en ongelukkige huiselijke omstandigheden hebben, omdat zij de weg niet kennen! Het evangelie van Christus laat de weg zien – zowel voor de enkeling als voor de natie. Maar dat evangelie wordt niet begrepen door de wereld! We weten heel goed dat het gemiddelde brein van de mensen – zelfs van de weinigen die deze woorden met aandacht lezen – zó door opvoeding, traditie en geloofsovertuigingen is geconditioneerd dat, zelfs al zetten we dit uiterst belangrijke evangelie op deze website uiteen, de mensen het feitelijk niet zullen begrijpen. De meesten zijn zo vol geheid met de levensbeschouwingen van deze wereld, waarin de essentiële dimensie van de kennis ontbreekt, dat het brein van de gemiddelde mens de wonderbaarlijke waarheid eenvoudigweg niet begrijpt. Jezus zei in Mattheüs 13:13: „Omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen.”

Maar de opdracht van de Gemeente van God is louter het te verkondigen of te onderwijzen – niet om wie dan ook te dwingen het te aanvaarden. Gods Koninkrijk en oplossing voor de wereldproblemen en individuele, persoonlijke problemen zullen komen, precies op tijd. Het feit of u het al dan niet gelooft, zal dit noch verhinderen noch bespoedigen.

Mensen lezen boeken – de filosofieën van mensen die niets weten van de ontbrekende dimensie der kennis, of romans, of technische boeken of boeken vol seks – en hun gedachten worden zo doortrokken van verkeerde kennis die nalaat de juiste weg te wijzen, dat hun verstand niet de echte waarheid kan opnemen als hun ogen het lezen of hun oren het horen. Mensen trachten hun problemen te ontvluchten via verdovende middelen, alcohol of zelfs via een godsdienst die verstoken is van de waarheid van het echte evangelie – en ze vinden geen antwoorden, geen oplossingen. Sommigen vullen hun geest met ideeën van een persoonlijke levensstijl en richten hun belangstelling op buitenissigheden of modegrillen. De jongeren trachten er volwassen uit te zien en de volwassenen trachten er jong uit te zien, althans uiterlijk. En zoals Salomo opmerkte: „Alles is ijdelheid en najagen van wind!”

Wij raden u aan vooruit te zien naar de wereld van vrede die wij over de gehele wereld verkondigen. Lees op deze website hoe dat vreugdevolle resultaat in werkelijkheid tot stand gebracht zal worden.



Terug naar de Home Page