Voor literatuurlijst klik hier.

 

 

Een zekere test voor integriteit!

„Gij zult niet stelen”

 

Kennen wij de betekenis van het Achtste Gebod?

 

 

Een verkoopster van een keukenzaak ontdekte dat een klant te veel had betaald. Omdat ze de klant hierover telefonisch inlichtte om het te veel betaalde bedrag terug te geven, kreeg ze ontslag van de bedrijfsleider.

Een klassieke, traditioneel Amerikaanse anekdote is dat Abraham Lincoln, in de tijd dat hij nog winkelbediende in New Salem, Illinois, was en slechts met veel moeite het hoofd boven water kon houden, eens meer dan drie kilometer heeft gelopen om een paar dubbeltjes terug te bezorgen aan een mevrouw die hij per ongeluk te veel had berekend.

Het is interessant dat deze anekdote de reputatie siert van ’Eerlijke Abe’ Lincoln, wellicht de meest geliefde van alle Amerikaanse presidenten. Tot op de dag van vandaag is de naam ’Abraham Lincoln’ synoniem met karakter en integriteit.

Integriteit – het woord impliceert oprechtheid, eerlijkheid, volmaaktheid, het diepe innerlijke verbonden-zijn aan duurzame waarden die dezelfde Lincoln ertoe bracht om 14 moeilijke jaren door te brengen om zijn schulden tot op de laatste cent af te betalen. Karakter wordt werkelijk uiteindelijk beloond.

Wij leven evenwel in een corrupte maatschappij die verachtelijk lacht om het oude gezegde: ’Eerlijk duurt het langst’!

Toch duurt eerlijkheid nog steeds het langst.

 

 

Een kostbare wet

 

In deze tijd van overheidsschandalen, algemene corruptie, mazen in de wet, steekpenningen en vervaagde moraliteitsnormen, willen we opnieuw wijzen op de geest en bedoeling van een wet die oorspronkelijk door de vlammende vinger van God zelf in harde steen gebrand werd. Dit voorschrift, dat met grote kracht van de rotsen van de Berg Sinaï werd gebracht door een dreunende stem die letterlijk doordrong tot in het merg van de mensen die bij die berg stonden, is een eenvoudig principe dat bij toepassing de verrotte grondslag van onze maatschappij van de ene dag op de andere zou omvormen. Het is uitgedrukt in de eenvoudige, maar sublieme woorden: „Gij zult niet stelen” (Exodus 20:15).

Toen deze woorden weergalmden in het natuurlijke amfitheater van het gebied rond Sinaï en de Israëlieten beneden deden sidderen van angst, kende de eeuwige God reeds de angstwekkende straffen die de overtreding van slechts deze ene wet met zich mee zou brengen. Zo'n 700 jaar later bewoog deze alwetende, maar onzichtbare Koning van Israël zijn profeet Hosea om uit te roepen: Er is „geen trouw, geen liefde en geen kennis Gods” in het land. „Vloeken, liegen, moorden, stelen en echtbreken! Men pleegt geweld, bloedbad volgt op bloedbad” (Hosea 4:1-2).

Het gevolg? „Daarom treurt het land” (vers 3).

Op zijn troon in de derde hemel ontsteekt de machtige God, die ieder menselijk hart doorzoekt, iedere dag in woede door de overtredingen van zijn kostbare wet: „Gij zult niet stelen”. „God is een rechtvaardig Rechter en een God, die te allen dage toornt” (Psalmen 7:12).

 

 

Wat is de toepassing?

 

Het zijn niet alleen de zogenaamde weldoeners, de politici die hoge posten bekleden en zich verrijken ten koste van de bevolking, die de gerechtigde woede van God oproepen, hoewel zij in zijn ogen hun volle aandeel dragen van de verantwoordelijkheid. Nee, het zijn niet alleen zij.

God maakt zich ook zorgen over de winkeldieven, de opschroevers van onkostennota's, de gespecialiseerde accountants die bedrijven uitzuigen of meewerken aan fraude, de plunderende medici die waanzinnig hoge nota's schrijven, de plunderaars van automaten, de ’keurige’ burger die valse belastingaangifte doet, de graaiende managers.

God onderzoekt ook nauwkeurig het hart van hen die per ongeluk een artikel uit een winkel hebben meegenomen, maar direct weer terugbrengen en ook van hen die in tegenstelling daarmee hun geweten sussen met zwakke excuses. Niets ontsnapt aan de nauwgezette inspectie van die ogen die zijn „als een vuurvlam” (Openbaring 2:18).

Begrijpen wij het? Er is wellicht geen enkel ander gebod dat ons karakter zo beproeft, onderzoekt en ordent als dit, met zijn eenvoudige, maar doordringende woorden: „Gij zult niet stelen”!

Dit grote Achtste Gebod van Gods heilige wet weerspiegelt ons verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van anderen. Het onthult of wij het motiverende doel en de stootkracht, het mechanisme, van de hele wet van God begrijpen, het beginsel van geven. „Het is zaliger te geven dan te ontvangen” (Handelingen 20:35).

Paulus zette de diepe, geestelijke bedoeling van het Achtste Gebod uiteen in Efeziërs 4:28: „Wie een dief was, stele niet meer, maar spanne zich liever in om met zijn handen goed werk te verrichten, opdat hij iets kan mededelen aan de behoeftige.”

In plaats van te stelen of zelfs te klaplopen, leert het gebod dat de mensen hun overvloed vrijgevig met anderen delen. De christen wordt geboden een goede, betrouwbare werknemer te zijn. „Slaven, weest uw heren naar het vlees gehoorzaam met vreze en beven, in eenvoud uws harten, als aan Christus, niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar door als slaven van Christus de wil Gods van harte te doen, en bereidwillig dienstbaar te zijn als aan de Here en niet aan mensen. Gij weet immers, dat een ieder, hetzij slaaf, hetzij vrije, al het goede, dat hij gedaan heeft, van de Here zal terugontvangen” (Efeziërs 6:5-8). Maar hoe vaak komt het in deze maatschappij niet voor dat mensen weken, maanden en zelfs jaren achtereen op kosten van de samenleving leven, elke kans op werk vermijden, terwijl van zieke mensen te veel wordt gevraagd.

Vanzelfsprekend behoort een werkgever ook niet te stelen. Recht en vriendelijkheid wordt van de werkgever verwacht. „En gij, heren, handelt evenzo jegens hen; laat het dreigen na. Gij weet immers, dat hun en uw Heer in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons” (Efeziërs 6:9). „Heren, betracht jegens uw slaven recht en billijkheid; gij weet toch, dat ook gij een heer in de hemel hebt” (Colossenzen 4:1).

En lenen – of het nu gaat om kleding, boeken, grasmaaiers, huishoudelijke artikelen of geld – valt ook onder het gezag van het Achtste Gebod. „De man die leent, is een knecht van de uitlener”, zegt God in Spreuken 22:7.

De chronisch werkloze leegloper die zit te wachten tot „hem iets bevalt” in plaats van energiek een dagtaak maken van het zoeken naar werk, geeft een beeld van de fundamentele achteruitgang van het karakter waarover hardwerkende mensen uit vroeger tijden ontzet zouden zijn geweest. Zulke mensen hebben geen integriteit. Het Achtste Gebod betekent niets voor hen. „De vreze Gods staat hun niet voor ogen” (Romeinen 3:18). Zelfs God zou nog moeite hebben om hen wakker te schudden uit hun lethargie. „Indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden” (Mattheüs 5:13).

Mensen die op eigen kracht iets bereikt hebben zouden zulke mensen wel willen ranselen. Niet te verwarren met de mensen die zichzelf in de klasse der elites hebben geplaatst met hun witte boorden en tot de grootste oplichters behoren. Velen van hen zijn schuldig aan ten minste één misdaad waarvoor zij een gevangenisstraf van op zijn minst een jaar zouden krijgen! Het op een akkoordje gooien met het geweten is gemakkelijk in de hedendaagse onpersoonlijke maatschappij van grote instellingen en bedrijven en zonder gezicht. Het uitroeien van die witteboordencriminaliteit zou de staatsschuld op orde brengen.

 

 

Vérreikende principes

 

Als wij niet oppassen, kunnen wij toegeven aan deze verleidelijke maatschappij met haar gemakkelijke, zichzelf rechtvaardigende wegen en ten slotte het Achtste Gebod vele malen per dag overtreden. In plaats van hebben, grijpen, nemen, afdwingen en verduisteren – al is het onder de dreiging van ware nood – moeten de mensen produceren, werken, zich aanpassen, bijschaven, vindingrijk zijn om als nuttige leden van de samenleving in de wereld te staan.

Lees 2 Thessalonicenzen 3:7-8: „Daar wij bij u niet van de regel afgeweken zijn, noch gegeven brood bij iemand hebben gegeten; maar met moeite en inspanning werkten wij dag en nacht, om niemand van u lastig te vallen.”

Dat is integriteit! Het Achtste Gebod beschaaft de samenleving. Het vestigt het principe van respect voor andermans eigendom. Geen wonder dat God met gerechtvaardigde woede reageerde op de onoorbare vertoning van koning Achab van het oude Israël, die alle regels van het fatsoen en gezond verstand overtrad door de koelbloedige moord op een oppassende, verantwoordelijke burger, Nabot. Lees de verzengende veroordeling van God in 1 Koningen 21:17-24: „Toen kwam het woord des HEREN tot de Tisbiet Elia: Maak u gereed, ga Achab, de koning van Israël, die te Samaria woont, tegemoet; zie, hij is in de wijngaard van Nabot, waarheen hij gegaan is om die in bezit te nemen. Dan zult gij tot hem spreken: zo zegt de HERE: hebt gij gemoord en ook in bezit genomen? Voorts zult gij tot hem spreken: zo zegt de HERE: ter plaatse, waar de honden het bloed van Nabot gelekt hebben, zullen de honden ook uw bloed lekken. Toen zeide Achab tot Elia: Hebt gij mij gevonden, mijn vijand? Daarop zeide hij: Ik heb u gevonden, omdat gij u verkocht hebt om te doen wat kwaad is in de ogen des HEREN. Zie, Ik doe onheil over u komen en Ik zal u wegvegen en Ik zal van Achab allen van het mannelijk geslacht uitroeien, van hoog tot laag in Israël. Dan zal Ik uw huis gelijk maken aan dat van Jerobeam, de zoon van Nebat, en aan dat van Basa, de zoon van Achia, wegens de ergernis die gij hebt verwekt, waardoor gij Israël hebt doen zondigen. En ook aangaande Izebel heeft de HERE gesproken: de honden zullen Izebel verslinden aan de voorwal van Jizreël. Wie van Achab in de stad sterft, die zullen de honden verslinden, en wie op het veld sterft, die zal het gevogelte des hemels verslinden.”

In tegenstelling daarmee zegende God de vrijgevige houding van Abraham, een man die niet besmet was met materialistische hebzucht, toen Abraham zijn neef Lot het mooiste stuk grond aanbood als vredeoffer. „Abram trok uit Egypte naar het Zuiderland, hij en zijn vrouw en al wat hij bezat, en Lot met hem. Abram nu was zeer rijk aan vee, aan zilver en aan goud. En hij ging van de ene pleisterplaats naar de andere, uit het Zuiderland tot bij Betel, de plaats, waar zijn tent in het eerst gestaan had, tussen Betel en Ai, naar de plaats van het altaar, dat hij daar vroeger gemaakt had, en Abram riep daar de naam des HEREN aan. En ook Lot, die met Abram mede ging, had schapen en runderen en tenten. Maar het land liet niet toe, dat zij tezamen bleven wonen, want hun have was talrijk, zodat zij niet tezamen konden wonen. Daardoor ontstond er twist tussen de herders van Abrams vee en de herders van Lots vee. De Kanaänieten nu en de Perizzieten woonden toen in het land. Dus zeide Abram tot Lot: Laat er toch geen twist zijn tussen mij en u, en tussen mijn herders en uw herders, want wij zijn mannen broeders. Ligt het gehele land niet voor u open? Scheid u toch van mij af; hetzij naar links, dan ga ik rechts, hetzij naar rechts, dan ga ik links. Toen sloeg Lot zijn ogen op en zag, dat de gehele streek van de Jordaan rijk aan water was; voordat de HERE Sodom en Gomorra verwoest had, was zij tot Soar toe als de hof des HEREN, als het land Egypte. Dus koos Lot voor zich de gehele streek van de Jordaan, en Lot brak op naar het oosten; en zij scheidden van elkander. Abram bleef wonen in het land Kanaän en Lot vestigde zich in de steden van de Streek, en sloeg zijn tenten op tot bij Sodom” (Genesis 13:1-12). Uiteindelijk, zoals altijd, had het goddelijke principe de overhand en eindigde het ermee dat de betrouwbare, trouwe Abraham zijn ietwat materialistische neef los moest kopen uit gevangenschap.

Dit zou ons moeten helpen om een ander kernpunt van het Achtste Gebod te begrijpen: het reageert op en houdt verband met alle andere van Gods Tien Geboden. Stelen begint gewoonlijk met begeerte, een overtreding van het Tiende Gebod (Exodus 20:17). Begeerte maakt dat wij fysiek of mentaal gewelddaden verrichten om te pakken wat niet wettelijk van ons is. „Waaruit komt bij u strijden en vechten voort? Is het niet hieruit uit uw hartstochten, die in uw leden zich ten strijde toerusten?” (Jakobus 4:1.) Dit verbreekt het principe van het Zesde Gebod. „Gij zult niet doodslaan” (Exodus 20:13). Wij zullen gemakkelijk liegen tegen anderen, zo niet tegen onszelf, bij het bedekken van onze ware bedoelingen en motieven, en zo het Negende Gebod overtreden. „Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste” (vers 16).

Zelfzuchtige verduistering om te trachten dat wat in wezen een geestelijke honger is, te stillen, is niets meer dan geestelijk overspel („Gij zult niet echtbreken”, vers 14) tegenover God, onze ware levensbron. Het volgen van Satans weg van nemen onteert onze geestelijke Vader in de hemel, en is dus een overtreding van het Vijfde Gebod („Eer uw vader en uw moeder”, vers 12), en verheft het zelf boven de ware God en is daarmee een overtreding van het Eerste en het Tweede Gebod. „Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HERE, uw God, ben een na-ijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden” (Exodus 20:3-6). Wij zouden zelfs niet denken aan stelen als wij diep respect hadden voor de macht en de positie van God, zoals het Derde Gebod ons leert. „Gij zult de naam van de HERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HERE zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt” (vers 7).

Ook Jakobus benadrukt dat de Tien Geboden nauw verbonden zijn met elkaar. „Want wie de gehele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig geworden aan alle geboden. Want Hij, die gezegd heeft: Gij zult niet echtbreken, heeft ook gezegd: Gij zult niet doodslaan. Indien gij nu geen echtbreuk pleegt, maar wel doodslag, zijt gij toch een overtreder van de wet geworden” (Jakobus 2:10-11).

Hoe vérreikend zijn de doordringende principes achter deze eenvoudig klinkende verklaringen van de Bijbel!

God zegt dat de mensen zelfs van Hem stelen, niet alleen door Hem zijn tienden en offeranden te onthouden. „Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En dan zegt gij: Waarin beroven wij U? In de tienden en de heffing” (Maleachi 3:8). De mensen stelen ook van God door Hem de eer en aanbidding te onthouden die Hem toekomen. „Vertelt onder de volken zijn heerlijkheid, onder alle natiën zijn wonderen. Want de HERE is groot en zeer te prijzen, geducht is Hij boven alle goden; want alle goden der volken zijn afgoden, maar de HERE heeft de hemel gemaakt; majesteit en luister zijn voor zijn aangezicht, sterkte en vreugde in de plaats waar Hij woont. Geeft de HERE, gij geslachten der volken, geeft de HERE heerlijkheid en sterkte. Geeft de HERE de heerlijkheid van zijn naam, brengt offer en komt voor zijn aangezicht. Buigt u neder voor de HERE in heilige feestdos” (1 Kronieken 16:24-29). Ondankbaarheid is ook stelen.

Zonder een houding van eerbied ten opzichte van God kunnen wij er een hekel aan hebben om voor zonsondergang op vrijdagavond op te houden met winstgevende arbeid en zo heilige tijd stelen van onze Schepper. „Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die” (Exodus 20:8-11). Wij moeten gul zijn met de sabbat en hem de ruimte geven. „Indien gij niet over de sabbat heenloopt door uw zaken te doen op mijn heilige dag, maar de sabbat een verlustiging noemt, de heilige dag des HEREN van gewicht, en die eert door noch uw gewone bezigheden te doen, noch uw zaken te behartigen, of ijdele taal uit te slaan, dan zult gij u verlustigen in de HERE” (Jesaja 58:13-14). Al het andere is stelen.

In tegenstelling tot de wetgeleerden onder de mensen, leert God zijn kinderen met behulp van de heilige geest de geestelijke principes. Mensen proberen de doelstelling van een wet uitgebreid onder woorden te brengen, inclusief bijzaken met hoofdartikelen, sub-artikelen, bepalingen, clausules, definities, voorwaarden, condities, restricties, bedingen. Kortom, een wet wordt beoordeeld naar de letter. Maar als alle mensen zouden beschikken over Gods geest om een wet te kunnen beoordelen naar de geest, zouden we op aarde zeer weinig woorden nodig hebben om een volmaakte samenleving te hebben. Die tijd komt er aan.

De geestelijke bedoeling van elk gebod van God is verreikend, het is het fundament in ons denken en handelen.

„Gij zult niet stelen” is een geestelijk principe. Niet alleen het zich toe-eigenen van andermans bezitting, maar ook het opzettelijk beschadigen ervan is een overtreding van het Achtste Gebod. Bijvoorbeeld graffiti, opschriften en tekeningen op muren, monumenten enz., zonder toestemming daar aangebracht en op iemands auto krassen.

Gods wet is een geestelijke wet. De farizeeën vonden zichzelf zeer vroom, maar leefden niet volgens de geestelijke principes van Gods wet. Ook de toepassing van de huidige wetten van de volkeren is naar de letter. Dure advocaten en rechters buigen zich over punten en komma's waardoor criminelen worden vrijgesproken, omdat ze naar de letter van de wet de daad niet gepleegd zouden hebben.

„Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij geeft tienden van de munt, de dille en de komijn”; dat is correct, maar, zegt Jezus „gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en de trouw. Dit moest men doen en het andere niet nalaten” (Mattheüs 23:23). Zowel de letterlijke tekst als het geestelijk grondbeginsel moet begrepen en nageleefd worden.

„Wij weten immers, dat de wet geestelijk is” (Romeinen 7:14). Wie begrijpt dit?

Zij die Gods gemeente binnendringen om zieltjes te winnen, stelen. „Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere plaats inklimt, die is een dief en een rover” (Johannes 10:1). Verwaande en roofzuchtige predikers hebben al veel slachtoffers gemaakt door Gods mensen te stelen. Zij leven volgens de principes van Satan die zich al in de Hof van Eden openbaarde als een dief. „Maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang met haar sluwheid Eva verleidde, uw gedachten van de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus afgetrokken zullen worden” (2 Corinthiërs 11:3). De mens is een schepping van God. Hij is eigenaar! Het stelen van mensen en over hen macht uitoefenen gebeurt op grote schaal. „Want zulke lieden zijn schijn-apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. Geen wonder ook! Immers, de satan zelf doet zich voor als een engel des lichts. Het is dus niets bijzonders, indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid; maar hun einde zal zijn naar hun werken” (vers 13-15). Religie is voor velen business. Zie wat de apostel Petrus daarover schrijft. „Toch zijn er ook valse profeten onder het volk geweest, zoals ook onder u valse leraars zullen komen, die verderfelijke ketterijen zullen doen binnensluipen, zelfs de Heerser, die hen gekocht heeft, verloochenende en een schielijk verderf over zichzelf brengend. En velen zullen hun losbandigheden navolgen, zodat door hun schuld de weg der waarheid gelasterd zal worden; en zij zullen uit hebzucht met verzonnen redeneringen u als koopwaar behandelen; maar het oordeel houdt zich reeds lang met hen bezig en hun verderf sluimert niet” (2 Petrus 2:1-3). Deze valse religieuze leiders behandelen mensen als koopwaar. Dat is een zeer ernstige overtreding van het Achtste Gebod: gij zult niet stelen!

Het volk Israël dat vele jaren een enorme bijdrage had geleverd aan de Egyptische economie, werd door de farao gestolen en onderdrukt als slaven. De slavenhandel is eeuwenlang een zeer lucratieve handel geweest. Dat is diefstal van mensen.

Stelen is op vele manieren normaal geworden in onze maatschappij. Denk bijvoorbeeld aan misleidende reclame en leugenachtige teksten op verpakkingen. Zo wordt ons geld afgestolen.

Christus geeft voorbeelden van het geestelijk principe van de geboden. „Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht” (Mattheüs 5:21) Dit begrepen de Joden, maar dan vervolgt Christus met de geestelijke bedoeling van de wet. „Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur” (vers 22). Je broeder een dwaas noemen, echt gemeend, staat gelijk aan doodslag. Dit geestelijk principe vinden we niet in menselijke wetten, maar staat in de Tien Geboden, de geestelijke Wet van God. Christus geeft nog een voorbeeld. „Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd” (vers 27-28). Dit geldt ook voor een vrouw die naar een man kijkt. Welke menselijke rechtbank zou een mens hierom veroordelen tot de doodstraf? God heeft dit oordeel al uitgesproken. In dagbladen en andere media vertellen mensen hun smeuïge verhalen over hun fantasieën, wat natuurlijk anderen steeds meer het gevoel geeft dat het normaal is.

Wetsovertreding is zonde. „Ieder die zondigt overtreedt Gods wet, want zondigen is Gods wet overtreden” (1 Johannes 3:4; De Nieuwe Bijbelvertaling). Echtbreuk, ook het zinnelijk kijken naar een andere man of vrouw, is wetsovertreding – en dat is zonde. „Het loon, dat de zonde geeft, is de dood” (Romeinen 6:23). De miljoenen mensen die dagelijks dit gebod overtreden, zullen na oprecht berouw en bekering een beroep moeten doen op het offer van Christus om bevrijd te worden van de doodstraf.

Nog een voorbeeld. Een vrouw verlaat haar tafel in een restaurant om naar het toilet te gaan en laat haar mobieltje op de tafel liggen. Een man ziet het en loopt naar de tafel om het mobieltje te stelen, maar keert zich om wanneer hij ziet dat de dame snel terug loopt om haar mobieltje te halen. Volgens de wetten van menselijke overheden heeft de man niet gestolen. Volgens God heeft hij al gestolen op het moment dat hij aan de diefstal dacht, met het voornemen om te stelen. De geestelijke bedoeling van Gods geboden schept een zuivere, liefdevolle samenleving. Díe wereld waarin alleen Gods wetten zullen heersen zal gelukkig spoedig komen.

 

 

Twee handelwijzen

 

Er zit veel, veel meer vast aan het Achtste Gebod dan wij op het eerste gezicht zouden denken. Het is een zoeklicht dat doordringt tot in de hoeken en gaten van onze diepst verborgen motieven.

De leerling die in de verleiding komt om op een examen te spieken moet de consequenties onder ogen zien van een poging om de straffen van het Achtste Gebod te ontwijken. Wat moet hij doen? Frauderen en een graad of positie behalen waar hij niet geschikt voor is en het risico lopen van hopeloos te falen (als hij tenminste niet meteen betrapt wordt!), of de moeilijke weg nemen. Het risico van een mislukking nemen, de gevolgen onder ogen zien en de volgende keer beter zijn best doen.

De eerste weg lijkt gemakkelijk. Misschien is hij dat ook wel – dat wil zeggen, tijdelijk. „Door het geloof heeft Mozes, volwassen geworden, geweigerd door te gaan voor een zoon van Farao’s dochter, maar hij heeft liever met het volk Gods kwaad verdragen, dan tijdelijk van de zonde te genieten” (Hebreeën 11:24-25). De tweede weg is de essentie van karakter – fouten onder ogen zien, ze erkennen, en het de volgende keer beter doen. „Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” (1 Johannes 1:8-9). Trouwens, door omstandigheden kan er een beter resultaat uit de bus komen dan verwacht. Overplaatsingen, verhuizingen, afzeggingen, menselijke vergissingen, ziekte – dit alles kan samenwerken om hem toch te helpen. Bedenk dat de zegeningen van gehoorzaamheid net zo vast staan als de straffen op overtreding.

De huisvrouw die bemerkt dat de bank een fout in haar voordeel gemaakt heeft, wordt eveneens geconfronteerd met de kracht van het Achtste Gebod. „Waarom zou ik het rechtzetten bij de bank? Zij doen ook nooit iets voor mij!” Met deze gedachte overweegt zij de afbraak van een met moeite opgebouwd karakter, de enige reden voor haar verblijf op deze aarde. „Van al het gehoorde is het slotwoord: Vrees God en onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen” (Prediker 12:13). Waarom zou de fout van een computer haar beroven van een letterlijk onvervangbaar bezit – een diep, kristalhelder karakter?

 

 

Wees waakzaam

 

Gelukkig verrichten de meesten van Gods mensen dapper werk bij het weerstaan van de vleselijke verleiding om Gods grote Achtste Gebod met voeten te treden. Anders zou Hij onze groei in de dienst van zijn Werk nooit zegenen. Gods mensen volgen een levenswijze van geven en zijn medewerkers in een onderneming die aan geven gewijd is.

Onze waakzaamheid mag nooit verslappen. Wij mogen deze verraderlijke maatschappij onze verbondenheid met de diepgaande, innerlijke principes achter de wetten van God niet laten ondermijnen.

Het zelfzuchtige nemen, in iedere gedaante, wijze of vorm, is de directe tegenstelling van het karakter van onze God en Verlosser, Jezus Christus. De normen van deze wereld doorboren de geest en stootkracht van het Achtste Gebod.

Positief gezien, waakt het Achtste Gebod over onze relatie met anderen, spoort ons aan om te produceren en resultaten te behalen, om dienstbaar en nuttig te zijn. Wij weten nu waarom God zelf afdaalde vanuit de hemel om die onbuigzame zin op een stenen bord te schrijven: „Gij zult niet stelen”!



Terug naar de Home Page