Voor literatuurlijst klik hier.

 

 

 

Wat een oude boom

en oude pilaren

ons kunnen leren

 

 

 

In de schepping zien we interessante verschijnselen, structuren en gedrag. De dieren- en plantenwereld is boeiend en wonderbaarlijk. Wij mensen kunnen er veel van leren. Groei, harmonie, volharding, vrolijkheid, waakzaamheid, spaarzaamheid, vriendschap, leergierigheid en nog veel meer kunnen we waarnemen in de natuur van de fysieke schepping. Prachtige voorbeelden om van te leren.

Maar ook oude pilaren in ruïnes, die misschien doods lijken, kunnen we in deze les gebruiken.

Wij gaan specifiek kijken naar de oudste boom ter wereld en oude pilaren in ruïnes. Wat kunnen ze ons leren?

 

 

 

Wat de oudste boom

op aarde ons kan leren

 

 

 

De borstelden is uit het geslacht zilverspar en komt voor in het westen van de Verenigde Staten in Nevada en Californië. Borsteldennen groeien zeer langzaam: een 700 jaar oude borstelden is slechts 90 cm hoog, bij een stamdiameter van 7,5 cm. Op gunstige plaatsen kunnen borsteldennen tot 20 m hoog worden. Borsteldennen zijn zeer goed bestand tegen onder andere droogte en kunnen een zeer hoge ouderdom bereiken. De oudst bekende borstelden – tevens de oudst bekende boom – is Methuselach, in de White-Inyo Range, ruim 4700 jaar oud.

De oudste mens die ooit geleefd heeft was Mathusalach of Methusalem, hij werd 969.

Als ze nog niet stokoud zijn, zijn het kleine bomen, geen bijzondere bomen om te zien – alleen wat uitgemergelde stompen met hier en daar een bosje groene dennennaalden om te laten zien dat er nog een sprankje leven in zit. Vergeleken met de reusachtige sequoia's in Californië, met de ceders van de Libanon, en met de meeste andere bomen zijn de borsteldennen nogal onbetekenend.

We kunnen dit projecteren op eenvoudige mensen die door God geroepen worden.

„Voortdurend waren zij elke dag eendrachtig in de tempel, braken het brood aan huis en gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten” (Handelingen 2:46).

„Eenvoud des harten” zegt God van de eerste mensen van de nieuwtestamentische Gemeente. „De HERE bewaart de eenvoudigen; ik was verzwakt, maar Hij heeft mij verlost” (Psalmen 116:6). En ook: „Hij heeft machtigen van de troon gestort en eenvoudigen verhoogd” (Lukas 1:52).

Toch hebben deze bomen in één opzicht recht op een grote reputatie: niets dat op aarde leeft is ouder dan zij. Het ís bijzonder, sommige bomen in een borsteldennenbos zijn meer dan 4000 jaar oud!

Als we dat ook toepassen op mensen, dan betekent dat dat we moeten volharden, ondanks de beproevingen. „Door uw volharding zult gij uw leven verkrijgen” (Lukas 21:19). „Wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten, dat de verdrukking volharding uitwerkt, en de volharding beproefdheid, en de beproefdheid hoop” (Romeinen 5:3). En dan zullen we, net als die oude bomen, de oudsten zijn – niet onder de mensen, maar over de mensen. Oudsten in de betekenis van de functie van ’oudsten’, of zelfs koningen. „Indien wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen; indien wij Hem zullen verloochenen, zal ook Hij ons verloochenen” (2 Timotheüs 2:12). De eersten in het gezin zijn de oudsten (Jakobus 1:18; Openbaring 14:4). Als we eenmaal geboren zijn als ’eerstelingen’ in het Gezin van God, zijn wij als het ware de borsteldennen onder de bomen.

Toen Christus op aarde leefde, hadden deze bomen al twee millennia geleefd. Zelfs toen de ark van Noach op de bergen van de Ararat vastliep, begonnen deze pijnbomen al uit te spruiten. Als planten en bomen onder het water van de Vloed in een toestand van rust hebben voortgeleefd, zou de oudste boom dus al een paar honderd jaar vóór de Vloed hebben geleefd. En sindsdien zijn ze blijven groeien.

Maar gemakkelijk was dat leven niet. Op winderige bergen in het westen van de staat Nevada staat meer dan 2500 m boven de zeespiegel een bos met die kleine borsteldennen. Dit soort bergen zijn nou niet bepaald erg gastvrij. Toch zijn de borsteldennen erin geslaagd in leven te blijven. En ze bleven niet alleen in leven, maar ze zijn nog actief, productief en nuttig ook. En ieder lid van Gods Gemeente kan daaruit een les leren.

 

 

„Bloeien als een boom”

 

Een geliefd gezang van de Gemeente van God is Psalm 1: „Gezegend is de mens”. Het derde couplet daarvan luidt: „Hij zal bloeien als een boom, die aan waterbeken staat, die zijn vrucht geeft op zijn tijd en geen blad vergaat.”

De dichter van deze Psalm, David, zag een analogie tussen een „gezegend mens” en een boom. Om die analogie ten volle te begrijpen moeten we iets over bomen weten.

Een boom bestaat uit vier hoofdonderdelen: wortels, stam, takken en bladeren.

De wortels verankeren de boom in de grond en zuigen vitale mineralen en water uit de grond op waardoor de boom in leven kan blijven.

De stam zorgt ervoor dat het vocht en de mineralen vanuit de wortels via de takken naar de bladeren wordt getransporteerd en brengt voedsel in de vorm van suikers terug naar de wortels.

De takken hebben slechts één doel: ze zorgen ervoor dat de bladeren het licht kunnen bereiken. Ze bewegen zich in alle richtingen zodat de bladeren het zonlicht kunnen zien.

Door fotosynthese, een chemische reactie, vormen de bladeren de anorganische mineralen uit de bodem om in organische stoffen die de boom voeden. En natuurlijk produceren bomen op hun tijd vruchten en noten waardoor de voortplanting geschiedt.

Een boom leeft evenwel niet alleen maar voor zichzelf. Iedere functie waardoor een boom bestaat, heeft een nuttig effect, niet alleen voor de boom, maar voor diens hele omgeving.

De wortels bijv. verankeren niet alleen de boom in de grond, ze verankeren ook de bodem zelf, waardoor deze voor erosie wordt beschermd. In sommige delen van de wereld, waar de bomen in het wilde weg zijn gekapt, is de bovenlaag van de grond vrijwel geheel verdwenen en zijn woestijnen ontstaan.

Verder leveren de stam en takken natuurlijk timmerhout en brandhout.

We zagen al dat een boom door middel van zijn bladeren en vruchten voedsel produceert. In zekere zin hangt al het fysieke leven van dit proces af, aangezien mens en dier, in tegenstelling tot planten, geen voedsel kunnen produceren uit anorganische materie.

De bladeren hebben nog een andere functie van vitaal belang. Ze produceren zuurstof waardoor ze ertoe bijdragen dat de atmosfeer inadembaar blijft. Koolzuur uit de atmosfeer wordt door de bladeren geabsorbeerd en verbindt zich met de mineralen die door de wortels zijn opgezogen. Door de inwerking van licht wordt suiker geproduceerd. Een bijproduct van deze reactie is zuurstof dat aan de atmosfeer wordt afgegeven.

Zonder bomen en andere groene planten zou er weldra geen frisse lucht meer zijn en zou het leven niet in stand kunnen blijven.

Zolang hij leeft zorgt een boom hiervoor. Zodra hij stopt met geven gaat hij dood. En wanneer een ware christen ophoudt te geven, zal dat leiden tot de eeuwige dood.

U begrijpt nu wellicht al waarom een „gezegend en gelukkig mens” vergeleken wordt met een boom die aan de oever van een rivier of beek is geplant.

Niet alleen leidt zo iemand een sterk, gezond leven, maar hij leidt dat leven ook niet alleen voor zichzelf. Ieder facet van zijn leven is heilzaam voor andere mensen. Al zijn activiteiten houden een zegen voor anderen in.

Inderdaad is hij als een boom die langs een beek geplant is, overvloedig voorzien van water en een rijke goede bodem. Op zijn tijd „geeft hij zijn vrucht” waarvan anderen profiteren.

„Zijn blad vergaat niet”, d.w.z. hij biedt hulp en diensten aan degenen die deze nodig hebben. Hij is gastvrij en vriendelijk, als een welkome schaduw van een krachtige boom die langs het water van een levenschenkende stroom staat verankerd.

 

 

En u?

 

„Goed”, zullen sommigen zeggen, „dat is allemaal mooi en aardig – een prachtige analogie voor hen die op jonge leeftijd zijn geroepen, een goede opleiding hebben gehad, met man of vrouw ook in de Gemeente, gezonde kinderen, een goed inkomen en een mooi huis om mensen te ontvangen. Maar vele van ons die God heeft geroepen zijn oud, alleen, arm, ziek, zonder opleiding, kreupel of wonen in een arm land en zijn nauwelijks in staat het hoofd boven water te houden.”

Zulke gemeenteleden zullen niet snel het gevoel hebben dat zij zijn als „een boom aan waterbeken geplant”. Zij zijn meer als een – wel, als een boom geplant op een kale bergtop.

Wat ons terugbrengt naar de borstelden. Deze aartsvaders van de plantenwereld hebben moeten vechten om hun greep op het leven te behouden.

Hun wortels hebben moeten strijden voor de schaarse voedingsstoffen in de berggrond. Hun stam en takken hebben de verwoestende kracht van duizenden stormen moeten doorstaan. Ze zijn bestookt en geslagen. Veel bomen hebben nauwelijks nog enig leven in zich.

Je zou denken dat ze dood zijn, totdat je dichterbij komt. Dan zou je een tak vinden met nog een paar dennennaalden eraan en aan de wortels verbonden door een smalle strook levend weefsel.

Het punt is evenwel dat wanneer de boom nog leeft, hij nog altijd doet wat een boom moet doen, en nog geeft wat een boom moet geven. De weinige bladeren die nog over zijn, produceren levengevende zuurstof. De weinige zaden die geproduceerd worden zijn van dezelfde kwaliteit als die van duizenden jaren jongere bomen.

Zelfs al is de boom misschien oud, en leeft hij in harde omstandigheden en is wellicht onherkenbaar verwrongen, nutteloos is hij niet. Hij produceert nog steeds goede vruchten. De hoeveelheid is dan wel niet te vergelijken met die van een boom „die aan waterbeken staat”, maar de kwaliteit is dezelfde.

 

 

U bent nuttig

 

Er bestaat niet zoiets als een nutteloos lid van het Lichaam van Christus, net zo min als er een nutteloze boom bestaat. Een boom kan, hoe onbetekenend hij ook lijkt te zijn, zolang hij in leven is, dienen. En een lid van Gods Gemeente in wie de geest van God woont, kan altijd dienstbaar zijn. God roept mensen niet als een gunst, maar omdat Hij iets voor hen heeft te doen.

Uw omstandigheden snijden u niet af van nuttig te zijn. Christus kent onze omstandigheden en plaatst ons in het Lichaam van Christus om te werken zoals Hij dat goed acht. „Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild” (1 Corinthiërs 12:18). Christus weet precies of je een leidende dienaar bent dan wel een eenzame weduwe, en Hij verwacht dat je vrucht voortbrengt.

Vanzelfsprekend kunnen we niet allemaal dezelfde vruchten voortbrengen. We hebben verschillende gaven, verschillende talenten en verschillende ervaringen. We moeten anderen niet benijden om hun omstandigheden. Als God u niet tot oudste, evangelist of diaken roept, of als Hij zelfs niet de rest van uw gezin roept, bent u daarom nog geen minderwaardig deel van de Gemeente!

„Indien de voet zeggen zou: omdat ik niet de hand ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort hij daarom niet tot het lichaam? En indien het oor zeggen zou: omdat ik niet het oog ben, behoor ik niet tot het lichaam, behoort het daarom niet tot het lichaam? . . . En het oog kan niet zeggen tot de hand: ik heb u niet nodig, of ook het hoofd tot de voeten: ik heb u niet nodig” (1 Corinthiërs 12:15-16, 21).

Kunnen wij zeggen dat wij onze gemeenteleden die daar of daar wonen niet nodig hebben, omdat zij arm zijn?

Nee! Vers 22 verklaart waarom niet. De leden die zwak schijnen te zijn, zijn nodig. Waarom? Omdat zij, al worden zij in dit leven misschien zwaar beproefd, bezig zijn een waardevolle ervaring op te bouwen die op zekere dag in het Koninkrijk van God nodig zal zijn. Zelfs nu dragen hun gebeden en moeilijk verworven tienden en offeranden iets bij aan het Koninkrijk van God dat door niemand anders kan worden bijgedragen. Tenslotte waren de twee koperstukjes van een arme weduwe meer dan alle anderen hadden gegeven. In vers 22 staat: „welke het zwakst schijnen”. „Ja, veeleer zijn die leden van het lichaam, welke het zwakst schijnen, noodzakelijk” (vers 22). In de wereld hebben ze geen hoge status, maar bij God kunnen ze een hoog aanzien hebben vanwege hun hart. Hun schijnbare zwakheid geeft anderen de kans om hen dienstbaar te zijn.

God is geïnteresseerd in de kwaliteit van het geloof dat Hij ziet. „Want voorwaar, Ik zeg u, indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u vanhier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn” (Mattheüs 17:20). Daarom is er niet zoiets als een rudimentair (dat is: niet meer tot ontwikkeling komend) orgaan in het Lichaam van Christus. Alle leden zijn nodig, en door effectief samen te werken helpen zij met de bouw van de geestelijke tempel en het Werk.

„Laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus” (1 Petrus 2:5).

„En aan Hem ontleent het gehele lichaam als één welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde” (Efeziërs 4:16).

 

 

Doe wat u kunt

 

Lees de gelijkenis van de talenten nog eens.

„Want het is als een mens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde. En de een gaf hij vijf talenten, een ander twee, een derde één, een ieder naar zijn bekwaamheid, en hij reisde buitenslands. Terstond ging hij, die de vijf talenten ontvangen had, op weg, en hij deed er zaken mede en verdiende er vijf bij. Evenzo verdiende hij, die de twee talenten had, er twee bij. Maar hij, die het ene talent ontvangen had, ging heen en groef een gat in de grond en verborg het geld van zijn heer. En na lange tijd kwam de heer van die slaven en hield afrekening met hen. En die de vijf talenten ontvangen had, trad toe en bracht nog vijf talenten bovendien, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd: zie, ik heb er vijf talenten bij verdiend. Zijn heer zeide tot hem: Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer. Die met de twee talenten trad ook toe en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij toevertrouwd; zie, ik heb er twee talenten bij verdiend. Zijn heer zeide tot hem: Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer. Nu kwam ook hij, die het ene talent ontvangen had, en zeide: Heer, ik wist van u, dat gij een hard mens zijt, die maait, waar gij niet gezaaid hebt, en die bijeenbrengt van plaatsen, waar gij niet hebt uitgestrooid. En ik was bevreesd en ben heengegaan en heb uw talent in de grond verborgen; hier hebt gij het uwe. En zijn heer antwoordde en zeide tot hem: Gij slechte en luie slaaf, wist gij, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb en bijeenbreng van plaatsen, waar ik niet heb uitgestrooid? Dan hadt gij mijn geld aan de bankiers moeten geven en ik zou bij mijn komst mijn eigendom met rente opgevraagd hebben. Neemt hem dan het talent af en geeft het aan hem, die de tien talenten heeft. Want aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben. Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. En werpt de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars” (Mattheüs 25:14-30).

Christus is op de hoogte van onze verschillende omstandigheden en mogelijkheden tot dienen. Daarom geeft in de gelijkenis de meester aan zijn slaven talenten in overeenstemming met hun vermogens. Een krijgt vijf talenten, een ander krijgt er twee, en een derde krijgt er maar één (vers 15).

De slaven die respectievelijk vijf en twee talenten ontvingen, gingen aan het werk en maakten ieder 100 procent winst (vers 16-17). Maar de man met het ene talent produceerde niets. Zijn houding was misschien: „Waar ben ik nou goed voor? Ik heb nauwelijks enig talent.” In ieder geval toonde hij geen inspanning om er iets voor te doen, want het weinige dat hij had begroef hij (vers 18).

Vervolgens keert de heer terug. Hij beloont de twee slaven die in hun verschillende omstandigheden goed produceerden. Aangezien ieder van hen 100 procent winst te zien geeft, beloont hij hen in gelijke mate. Let erop dat de woorden van vers 21 en van vers 23 precies hetzelfde zijn: „Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer”. God kijkt naar het hart, niet naar de bankrekening, het ras, de nationaliteit of taakomschrijving.

Maar wat gebeurt er met degene die zijn talent had begraven? Hij heeft vertrouwen in wat hij heeft gedaan. Hij komt tamelijk gerust tot de afrekening en vertrouwt erop dat hij kon zeggen: „Zie, U krijgt wat van U is. Al heb ik het niet vermeerderd, zoals de anderen gedaan hebben, ik heb het toch ook niet verminderd”. De derde slaaf is het beeld van de mens die de woorden van Jezus wel hoort, maar er niets mee doet. En daardoor verspeelt hij alles.

Laten we hieruit een les trekken. God maakte geen vergissing toen Hij ons riep en verwekte als zijn kinderen. Voel u niet minder wegens de dingen die u niet kunt doen – doe wat u wel kunt.

Als u een boom bent die aan waterbeken staat, dank God daar dan voor en werk des te harder.

Maar ook als dat niet het geval is, doe dan toch uw deel. Als een boom stopt met geven gaat hij dood. Maar sommige bomen leven wel 4000 jaar lang hoog op een berg, ver van andere bomen, en ze dragen toch iets bij. Een kwaliteitsbijdrage – daar gaat het om.

 

 

Twee soorten bomen

 

Er zijn twee soorten bomen waar de eerste mensen direct mee te maken kregen: „de boom des levens” en „de boom der kennis van goed en kwaad”. Daar krijgen alle mensen mee te maken. De twee bomen typeren twee wegen: de weg van God, die leidt naar eeuwig leven en de weg van Satan die leidt tot de eeuwige dood.

Als we een wandeling maken in de natuur, moeten we goed opletten van welke bomen we de vruchten eten. Veel bomen geven heerlijke vruchten. „Ook deed de HERE God allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten” (Genesis 2:9). Maar let op, sommige vruchten zien er aantrekkelijk uit, maar kunnen ons ziek maken, ze kunnen zelfs dodelijk zijn. God confronteerde de mens daar al mee in de Hof van Eden. „En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at” (Genesis 3:6). Zij werden „verstandig” volgens menselijke normen, maar zeer dom volgens Gods normen.

Alle mensen hebben van die dodelijke vruchten van de uiterlijk fraaie boom gegeten. Slechts weinigen hebben met Gods hulp begrepen dat ze gezondigd hebben. Ze hebben oprecht berouw getoond en zich bekeerd om voortaan van „de boom des levens” te eten.

God heeft ons een Handleiding gegeven over de goede en kwade vruchten in het leven. Zoals we op onze wandeling in de natuur kunnen kiezen van welke bomen we de vruchten eten, zo kunnen we ook in onze levenswandel kiezen. Gebruik altijd de juiste handleiding.

 

 

Nog meer over bomen

 

Veel leiders van volken hebben zich laten aanbidden als goden, zoals de farao van Egypte. En tegenwoordig hebben veel mensen ook hun idolen. Ook hierin speelt de boom een rol.

„En Juda deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, en zij prikkelden Hem tot na-ijver (meer dan hun vaderen ooit gedaan hadden) door de zonden die zij bedreven. Ook zij bouwden zich hoogten en gewijde stenen en gewijde palen op elke hoge heuvel en onder elke groene boom” (1 Koningen 14:22-23).

Hierna een citaat uit ’Het ware kerstverhaal’ van de Gemeente van God.

Maar waar de Bijbel zwijgt over kerstmis en over enige viering hiervan door de apostelen of de vroege gemeente, heeft hij wel iets te zeggen over de boom als afgod!

Dit zal bij veel mensen als een verrassing overkomen. Maar hier staat het:

Jeremia 10:2-5: „Zo zegt de Here: Gewent u niet aan de weg der volken . . . Want de handelwijze der volken, die is nietigheid: want als een stuk hout heeft men het uit het woud gehakt, arbeid van werkmanshanden met de bijl, met zilver en goud siert men het op, met spijkers en hamers maakt men het vast, zodat het niet waggelt. . . . zij spreken niet, zij moeten beslist gedragen worden, want zij kunnen geen stap doen. Vreest voor hen niet, want zij doen geen kwaad, maar ook goeddoen is er bij hen niet.”

Hoewel deze verzen de afgodische gewoonte beschrijven om van een omgehakte boom een afgod te snijden en die met kostbare metalen op te sieren, is dit een perfecte beschrijving van de kerstboom, die door de Eeuwige wordt betiteld als: „de weg en handelwijze der volken”.

Ons wordt geboden noch die weg of handelwijze te onderwijzen noch te volgen! In deze passage in de Bijbel wordt dit als afgoderij beschouwd.

Ook in dit verband kunnen de mensen een les leren. Bomen mogen niet aanbeden worden en mensen mogen niet aanbeden worden.

In Jeremia wordt een mens die op God vertrouwt vergeleken met een boom aan de waterkant. „Gezegend is de man die op de HERE vertrouwt, wiens betrouwen de HERE is; hij toch zal zijn als een boom, aan het water geplant, die zijn wortels tot aan een beek uitslaat, en het niet merkt, als er hitte komt, maar welks loof groen blijft, die in een jaar van droogte geen zorg heeft en niet nalaat vrucht te dragen” (Jeremia 17:7-8). Het water in de beek is een type van de heilige geest.

God vergelijkt in Ezechiël twee volken, Egypte en Assyrië, met een prachtige hoge boom. Een volk kan de machtigste natie ter wereld lijken, maar de macht duurt zolang God het wil.

„In het elfde jaar, in de derde maand, op de eerste der maand, kwam het woord des HEREN tot mij [Ezechiël]: Mensenkind, zeg tot Farao, de koning van Egypte, en tot zijn mensenmenigte: aan wie zijt gij in uw grootheid gelijk? Zie, Assur was een ceder op de Libanon, schoon van takken, met schaduwrijk loof, hoog van stam; zijn top reikte tot in de wolken. Water maakte hem groot, de vloed uit de diepte deed hem hoog worden; die liet zijn stromen vloeien rondom de plaats waar hij geplant was, en deed zijn geulen uitgaan tot naar alle bomen des velds. Daardoor werd zijn stam hoger dan alle andere bomen des velds [machtiger dan andere volken]; zijn twijgen werden talrijk en zijn takken lang door de overvloed van water, terwijl hij opschoot. In zijn twijgen nestelde al het gevogelte des hemels, onder zijn takken wierp al het gedierte des velds zijn jongen, in zijn schaduw woonden alle grote volken. Schoon was hij door zijn grootte, door de lengte van zijn takken, want zijn wortel reikte tot aan een overvloed van water. Ceders in Gods hof evenaarden hem niet, cipressen waren niet te vergelijken met zijn twijgen, en platanen haalden niet bij zijn takken; geen boom in Gods hof was hem gelijk in schoonheid. Schoon had Ik hem gemaakt met zijn overvloed van takken; alle bomen van Eden die in Gods hof stonden, benijdden hem. Daarom, zo zegt de Here HERE, omdat hij hoog van stam geworden was en zijn top tot in de wolken had gestoken, en omdat zijn hart zich verhovaardigd had op zijn hoogte, daarom gaf Ik hem over aan een machtige onder de volken, die hem ten volle deed naar zijn goddeloosheid; Ik verstiet hem. Vreemden, de gewelddadigste der volken, velden hem en deden hem neerstorten op de bergen en in alle dalen vielen zijn takken, zijn twijgen braken in alle beekbeddingen der aarde, alle volken der aarde trokken weg uit zijn schaduw en lieten hem liggen. Al het gevogelte des hemels zette zich neer op zijn omgevallen stam, en tussen zijn takken legerde al het gedierte des velds; opdat geen boom aan het water zich meer verhovaardige op zijn hoogte of zijn top tot in de wolken steke, en opdat de waterdrinkers in hun trots zich niet verbeelden in eigen kracht te kunnen staan. Want zij zijn allen aan de dood overgegeven, om naar de onderwereld te gaan, te midden der mensenkinderen, naar hen die in de groeve zijn neergedaald [ondanks alle roem en eer sterven mensen, net als bomen]. Zo zegt de Here HERE: Ten dage dat hij neerdaalde in het dodenrijk, hulde Ik om zijnentwil de vloed in rouw en hield zijn stromen tegen, zodat de overvloed van water ophield; om zijnentwil hulde Ik de Libanon in een rouwkleed; om zijnentwil versmachtten alle bomen des velds. Door het gedreun van zijn val deed Ik de volken beven, toen Ik hem deed neerdalen in het dodenrijk, bij hen die in de groeve zijn neergedaald. Maar in de onderwereld troostten zich alle bomen van Eden, de keur en het schoonste van de Libanon, alle waterdrinkers. Ook zij waren met hem in het dodenrijk neergedaald, naar hen die met het zwaard gedood zijn, zijn helpers die in zijn schaduw hadden gewoond te midden der volken. Aan wie onder de bomen van Eden zijt gij dan in heerlijkheid en grootheid gelijk? Met de bomen van Eden zult gij neergeworpen worden in de onderwereld, liggen te midden van onbesnedenen [onbekeerde mensen], bij hen die met het zwaard gedood zijn. Zo gaat het Farao met zijn gehele mensenmenigte, luidt het woord van de Here HERE” (Ezechiël 31:1-18).

Ook de imposante boom die Nebukadnessar voorstelde, spreekt over macht, zolang God het toestaat. Daniël gaf hem uitleg.

„De boom die gij gezien hebt, die groot en sterk was, welks hoogte tot de hemel reikte en die over de gehele aarde te zien was, welks loof schoon en welks vrucht zo overvloedig was, dat hij voedsel bood voor allen, onder welke het gedierte des velds huisde en in welks takken het gevogelte des hemels nestelde; dat zijt gij, o koning, die groot en sterk zijt geworden, wiens grootheid zo is toegenomen, dat zij tot aan de hemel reikt, en wiens heerschappij zich uitstrekt tot aan het einde der aarde. Dat nu de koning een wachter, een heilige, heeft zien neerdalen uit de hemel, die zeide: Houwt de boom om en vernietigt hem, laat evenwel zijn wortelstomp in de aarde staan, en wel omsloten door een band van ijzer en koper, in het jonge groen van het veld, en door de dauw des hemels worde hij bevochtigd, en zijn deel zij met het gedierte des velds, totdat zeven tijden over hem zijn voorbijgegaan” (Daniël 4:20-23).

De belangrijkste vergelijking van de mensen met een boom geeft Jezus Christus.

„Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt . . . Reeds ligt de bijl aan de wortel der bomen: iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen” (Mattheüs 3:8, 10).

„Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een slechte boom goede vruchten dragen. Iedere boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Zo zult gij hen dan aan hun vruchten kennen” (Mattheüs 7:17-20).

Ja, op veel plaatsen in de Bijbel wordt de boom vergeleken met mensen. De beste bomen hebben goede wortels. De borstelden heeft zeer sterke wortels. Een kind van God heeft stevige christelijke wortels. In de schaduw van een boom vinden we beschutting tegen de zon en tegen regen en hagel. De oude borsteldennen geven al duizenden jaren zuurstof en vruchten. We kunnen veel leren van de borstelden.

Ten slotte:

„Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is” (Openbaring 2:7).

 

 

 

Waarom vallen sommige

pilaren omver?

 

 

 

Iedere bezoeker van de ruïnes van het oude Persepolis in het zuidwesten van Iran wordt getroffen door de aanblik van 13 kolossale stenen pilaren.

Van de oorspronkelijke 100 zuilen van de apadana, of gehoorzaal, van Darius de Grote staan alleen nog deze 13 rechtop, ongeschokt door 2500 jaar van verwoestende woestijnwinden, geselende zandstormen en souvenirjagers van diverse musea!

Hoe komt het dat enkele zijn blijven staan, terwijl anderen vielen? Niemand kan het met zekerheid zeggen. Zelfs de beste architecten kunnen alleen maar een academisch antwoord geven betreffende een of andere mysterieuze combinatie van toeval en fysieke wetten.

Laten we deze zelfde vraag eens analogisch op Gods Gemeente van nu toepassen.

Hoe kan Gods volk de eigenschap van standvastigheid ontwikkelen?

Bestuurders, leraren en leidende leden noemen we ’pilaren van de Gemeente’. Wat stelt sommige ’pilaren’ in staat standvastig en evenwichtig te blijven door alle beproevingen in de loop der jaren, terwijl anderen bezwijken?

Op deze vraag moeten wij het antwoord weten! Jezus Christus zei immers: „Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden” (Mattheüs 24:13).

Alleen degenen die na iedere beproeving zijn blijven staan, zullen waardig geacht worden Gods Koninkrijk binnen te gaan. Paulus gaf de Efeziërs het advies de gehele wapenrusting van God aan te doen, „om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden” (Efeziërs 6:13).

God, de Architect van het universum, vertelt ons in zijn Woord hoe we tot het einde standvastig kunnen blijven.

 

 

Deze onstabiele wereld

 

In de huidige eindtijd is standvastigheid iets zeldzaams. Hoe komt dat?

Eén reden is dat, speciaal in de westerse wereld, de mensen tegenwoordig meer dan ooit op hun comfort zijn ingesteld. Men vindt dat uitdagingen en tegenslagen koste wat kost vermeden moeten worden.

Pijn is voor een groot deel iets van het verleden. Onze pijnstillers variëren van de fysieke verdoving door pillen, tabletten en poeders tot aan de geestelijke verdoving van de media.

Veel mensen zijn erin geslaagd om fysieke pijn te vermijden, maar voor velen is het beheersen van tegenspoed of ongemak een nagenoeg vergeten kunst geworden.

Toch is voor degenen die door God worden geroepen het overwinnen van ongemak een uitdaging. De doop van een christen is een uiterlijk teken dat hij besloten heeft ongemakken en beproevingen anders aan te pakken dan voorheen.

Toen Paulus aan de jonge evangelist Timotheüs schreef, maakte hij duidelijk dat iedere christen een soldaat is: „Gij dan, mijn kind, wees krachtig in de genade van Christus Jezus . . . Lijd met de anderen als een goed soldaat van Christus Jezus” (2 Timotheüs 2:1, 3). Een soldaat mag niet de vijand de rug toekeren en van het front wegvluchten; hij moet tot het einde van de slag volharden.

 

 

Het ontvluchten van problemen

 

Kinderen en tieners in het bijzonder vinden het moeilijk om deze belangrijke, goddelijke karaktertrek van standvastigheid te ontwikkelen, ten dele omdat zij volwassenen de problemen zien ontvluchten in plaats van vol te houden en ze op te lossen.

Neem bijvoorbeeld de sociale plaag van echtscheiding. Als ouders uiteen gaan, krijgt hun kroost feitelijk de boodschap: „Het is niet nodig te blijven plakken als er problemen in een huwelijk opduiken – ga gewoon scheiden!” De dagen dat pasgehuwden werden verondersteld gezamenlijk problemen tegemoet te treden behoren tot het verleden. Vandaag kiezen de mensen de weg van de minste weerstand: echtscheiding.

Jonge mensen lijden het meest onder deze benadering van problemen. Hun mentaliteit en karakter zijn nog bezig zich te vormen en zij nemen de gedragspatronen van degenen om hen heen in zich op.

Zo nemen veel jonge mensen de houding van „het gras is altijd het groenst aan de andere kant van de schutting” over. Als het huiswerk te moeilijk wordt, gaan ze van school af. Als er op hun werk moeilijkheden komen, melden ze zich ziek. Als het huwelijk eisen gaat stellen, vragen ze echtscheiding aan.

Helaas eindigen deze pogingen de problemen te ontlopen in plaats ze te overwinnen vaak op een tragische wijze. Alcohol, drugs en, in toenemende mate, zelfmoord markeren het einde van de weg voor veel jongeren die problemen ontvluchten in plaats van ze onder ogen te zien en ze op te lossen.

Maar God wenst vurig van ieder van ons dat we volhouden, wat voor beproeving we ook op ons af zien komen. Paulus waarschuwde: „Broeders, iedereen blijve voor God in die toestand, waarin hij werd geroepen” (1 Corinthiërs 7:24). We moeten onze relatie met God niet door beproevingen laten aantasten. Ons contact zal versterkt worden door beproevingen te overwinnen. Als we geconfronteerd worden met problemen, moeten we niet menen dat we ze elders niet tegenkomen. Het boek Spreuken biedt hieromtrent wijze raad: „Zoals een vogel die rondzwerft ver buiten zijn nest, zo is een man die rondzwerft ver buiten zijn woonplaats” (Spreuken 27:8). Zij die zich verbeelden dat er een betere job achter de horizon ligt te wachten, kunnen zichzelf weleens voor de gek houden. Wellicht is een beetje meer inspanning de sleutel tot succes op de plaats waar zij zich op het ogenblik bevinden.

Spreuken 10:4 stemt in: „Een trage hand maakt arm, maar de hand des vlijtigen maakt rijk.” Het is gemakkelijk harde concurrentie, onvriendelijke collega's en moeilijke opdrachten uit de weg te gaan. Maar alleen het beheersen van de uitdagingen bouwt standvastig karakter zoals dat van God.

En als een standvastig karakter al moeilijk is te ontwikkelen in deze wereld, een standvastig geloof is even moeilijk te verwerven.

Deze onstabiele wereld maakt het voor de meeste mensen moeilijk om God te geloven met het eenvoudige, onwankelbare geloof dat Jezus ons toewenst. Waarom is dat zo?

Welnu, denk alleen maar eens aan de leidinggevende figuren in deze wereld: onderwijzers, directeuren, politieagenten, politici, wetenschappers, enz. Onze ervaring met deze gezaghebbende lieden beïnvloedt op subtiele wijze onze opvattingen van God, de Vader in de hemel.

Als we de meeste politieke figuren observeren, worden we in ons vertrouwen geschokt. Een politicus moet kunnen voorspellen wat er morgen, volgende week en volgend jaar zal gebeuren; bovendien moet hij later kunnen verklaren waarom niets daarvan is gebeurd.

Het tragische is dat deze ontgoocheling door de leiders van de maatschappij maar al te vaak onze bereidheid om God te geloven aantast. Dit is de reden waarom sommige pilaren van Gods Gemeente omver zijn gevallen.

Zij waren eenvoudig vergeten dat: „God is geen man, dat Hij liegen zou” (Numeri 23:19). Zij zijn niet in staat te vertrouwen op Jezus' belofte: „Ik [zal] mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen” (Mattheüs 16:18).

Tijdens beproevingen en crises in Gods Gemeente bleek dat vele voormalige pilaren de verantwoordelijkheid niet namen van de uiterst belangrijke taak van een pilaar, het stutten, het dragen van de gemeente. Een pilaar die slechts zichzelf wil steunen, zal vergaan. God plant op de lange termijn, en zij staan toe dat de twijfels ook van anderen hun geloof in Gods betrouwbaarheid laat afbrokkelen.

Petrus waarschuwt ons: „Weest op uw hoede, dat gij niet, door de dwaling der zedelozen meegesleept, afvalt van uw eigen standvastigheid” (2 Petrus 3:17).

 

 

Onze betrouwbare God

 

Gelukkig weet onze God hoe moeilijk het is om in karakter en geloof standvastig te blijven.

Jezus Christus kwam als mens naar deze aarde en weet dat we bezwijken als we aan onszelf worden overgelaten. In Hebreeën 4:15 lezen we van Hem dat Hij „in alle dingen op gelijke wijze als wij is verzocht geweest, doch zonder te zondigen”.

Christus begrijpt onze menselijke neiging tot twijfelen, en heeft daarom een blauwdruk laten maken van een ’geestelijk versterkingsprogramma’ om ons te ondersteunen.

God werkt altijd volgens plan. God toont ons in zijn Woord dat Hij voor de mensheid een groot plan in gedachten heeft.

Zijn transcendente doel is zichzelf door middel van de mensheid te vermenigvuldigen. Wij zijn geboren om volwaardige leden van Gods eigen goddelijke Gezin te worden.

Gods plan is het fundament, de basis van christelijke standvastigheid. Daarom is God zeer uitvoerig om degenen die Hij roept ervan te overtuigen dat Hij, en niet het blinde toeval, de dingen hier beneden bestuurt.

Let op de zorg van God voor Abraham: „Want toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf, zeggende: Voorzeker zal Ik u zegenen en zekerlijk u vermeerderen” (Hebreeën 6:13-14).

God wist dat mensen, wantrouwig als ze zijn, vaak ’extra zekerheid’ verlangen aangaande beloften of overeenkomsten. „Want mensen zweren bij wie hoger is, en de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak” (vers 16).

(Tussen twee haakjes, omdat zweren gebruikelijk is bij mensen, wordt er in de Bijbel wel over geschreven, maar een christen behoort niet te zweren, een eed af te leggen, staat in Mattheüs 5:34-37 en Jakobus 5:12: „Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen”. Een mens kan niet zweren bij Gods tempel, Gods troon of bij God zelf. Alleen God zelf kan een eed afleggen bij zichzelf.)

Omdat God zich dus realiseerde dat ook Abraham het aanvankelijk wel moeilijk zou vinden Hem te geloven, verzekerde God hem nog eens: „Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van zijn raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden, opdat door twee onveranderlijke dingen [zijn beloften en zijn eed, die beide onveranderlijk zijn], waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die tot Hem de toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt” (vers 17-18).

 

 

Christus ons voorbeeld

 

De geroepenen kunnen uit hun kennis van Gods plan beslist „een krachtige aansporing” putten. In zijn vurige wens dat wij tot het einde zullen volharden, gaat God echter nog verder om ons te helpen. Hij zond zelfs zijn eniggeboren Zoon, om ons te laten zien dat het mogelijk is tot het einde standvastig te blijven:

„Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die voor ons ligt. Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder des geloofs, die, om de vreugde, welke voor Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods. Vestigt uw aandacht dan op Hem, die zulk een tegenspraak van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet door matheid van ziel verslapt” (Hebreeën 12:1-3).

Onze Vader in de Hemel geeft ons het verslag van de afschuwelijke beproevingen van zijn eigen Zoon, waardoor wij ons eigen lijden kunnen vergelijken met dat van Christus.

Wanneer we dat doen, zien onze problemen er heel wat minder ernstig uit. Ziekte, moeilijkheden op het werk, laster van de familie beginnen aan betekenis in te boeten. Standvastig blijven lijkt niet meer zo onmogelijk. We zien in dat we „nog niet ten bloede toe weerstand geboden [hebben] in [onze] worsteling tegen de zonde” (vers 4).

God staat ons toe ons met zijn eigen Zoon te identificeren. Maar dit moet veel verder gaan dan alleen maar inzien dat Hij, net als wij, heeft geleden. Jezus moet ons voorbeeld zijn in ieder facet van het leven: „Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden” (1 Petrus 2:21).

Zijn wij iedere dag opnieuw bewust bezig te trachten zo te leven als Jezus Christus? Bestuderen wij het bijbelse verslag van zijn leven om te zien hoe Hij reageerde op de diverse uitdagingen van het leven? Stellen wij ons eigen gedrag af op het zijne? Ons vermogen tot standvastigheid hangt hiervan af.

„Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem, geworteld en dan opgebouwd wordend in Hem, bevestigd wordend in het geloof, zoals u geleerd is, overvloeiende in dankzegging” (Colossenzen 2:6-7).

 

 

Grijp de hoop

 

Een andere manier waarop God ons helpt standvastig te blijven is door ons voortdurend op ons doel te wijzen: „Want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden” (Hebreeën 3:14).

God beseft dat mensen positief gemotiveerd kunnen worden door beloningen. Daarom herinnert Hij ons steeds aan de glorieuze toekomst voor hen die standvastig in het geloof blijven: „Geeft dan uw vrijmoedigheid [goede moed, vertrouwen] niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten. Want gij hebt volharding nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is” (Hebreeën 10:35-36).

Het komt erop neer dat God zegt: „Houd uw doel voor ogen. Ik weet hoe moeilijk het voor u is om het uit te houden en tot het einde standvastig te blijven. Maar het is het waard!”

„Want nog een korte, korte tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op Zich laten wachten” (vers 37).

Bovendien motiveert God ons door ons, zijn uitgeroepen volk, een bepaalde taak te geven: „Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping” (Markus 16:15).

De Gemeente van God is door de Almachtige God opgedragen de wereld een ernstige waarschuwing bekend te maken over waar de zonden van de wereld toe leiden, en om, als voorbereiding op de terugkeer van Jezus Christus, het goede nieuws van Gods komende Koninkrijk aan te kondigen.

Jezus is er zeker van dat die taak zal worden verricht, want Hij profeteerde: „En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” (Mattheüs 24:14).

Ieder lid van de Gemeente heeft een essentieel aandeel in het uitvoeren van deze grote opdracht. God geeft ons de kans zijn Werk te steunen door onze gebeden, tienden en offeranden en door ons voorbeeld van toegewijde dienstvaardigheid in de plaatselijke gemeenten.

Beseffen wij het ontzagwekkende belang van dit Werk? Onze persoonlijke geestelijke groei is een bijdrage aan het totale Plan van God. Zijn wij er werkelijk met hart en ziel bij betrokken? Om standvastig te kunnen blijven tot het einde hangt mede af van het antwoord op deze vragen.

Inderdaad is een heilzaam bijverschijnsel van het werkelijk geconcentreerd zijn op het verrichten van de grote opdracht, dat het veel moeilijker is om van onze standvastigheid te worden afgebracht. Het doen van het Werk houdt ons oog op het uiteindelijke doel gericht en zorgt ervoor dat wij niet in materiële zaken verzinken.

De apostel Paulus wist dat het doen van het Werk een sleutel tot standvastigheid vormt: „Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here” (1 Corinthiërs 15:58).

 

 

Begrijpen wat ons is gegeven

 

Tot nu toe hebben we nog niet gesproken over de belangrijkste manier waarop God ons helpt standvastig te blijven. Zonder deze hulp kan niets van wat we wel besproken hebben ons werkelijk standvastig maken. Zonder deze hulp zouden we Gods plan slechts zien als een grote dwaasheid. Christus' voorbeeld zou 2000 jaar ver in het verleden liggen en onbegrijpelijk voor ons zijn. Gods beloningen van eeuwig leven en van dienen in het Koninkrijk zouden ons niet motiveren. Evenmin zou Gods huidige Werk op aarde ons aanzetten tot toegewijde dienstverlening.

Wat is deze onmisbare katalysator?

Paulus geeft ons het antwoord in 1 Corinthiërs 2:12-14: „Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is. Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken. Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is.”

Ja, God wenst ons beslist te helpen om standvastig te zijn.

Hij gaf de mens de zekerheid van zijn beloften, het voorbeeld van zijn eigen Zoon en nu zien we dat Hij aan degenen die Hij roept ook zijn eigen energiebron geeft: de heilige Geest!

De heilige Geest helpt ons niet alleen Gods waarheid te begrijpen, maar ook een standvastig karakter te ontwikkelen. Hoe? Welnu, karakter behelst het vermogen om juist gedrag van verkeerd gedrag te kunnen onderscheiden, en het juiste te kiezen.

God zal echter zijn Geest van inzicht alleen geven aan hen die zich waarlijk hebben bekeerd. Goddelijke bekering impliceert de beslissing om Gods bepalingen van goed en kwaad, weerspiegeld in Gods wet, zonder voorwaarden te accepteren.

Alleen degenen die hun wil erop hebben gezet zich aan Gods bepalingen te houden, zullen de heilige Geest ontvangen, „die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn” (Handelingen 5:32).

De heilige Geest is ook de sleutel tot de ontwikkeling van een standvastig geloof (trouw). Het vermogen God te geloven – waar geloof – is een gave van de Geest, volgens Paulus. „Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw [geloof], zachtmoedigheid, zelfbeheersing” (Galaten 5:22). De Geest stelt ons in staat tot intiem contact, in gebed, met onze Vader, wat van vitaal belang is voor een levend geloof: „Want door Hem hebben wij . . . in één Geest de toegang tot de Vader” (Efeziërs 2:18).

Deze toegang tot God is echter aan voorwaarden verbonden! De Geest zal de deur alleen openhouden, indien wij dagelijks Gods leiding zoeken in vurig gebed tezamen met intensieve bijbelstudie. Doen we dat inderdaad?

 

 

Een pilaar in de tempel

 

Met de zekerheid van Gods onbegrensde bereidwilligheid ons te helpen slagen, kunnen we instemmen met Paulus als hij uitroept: „Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?” (Romeinen 8:31.)

Ieder element van Gods bijstand veronderstelt evenwel onze eigen actieve deelname.

Wij moeten bijvoorbeeld voortdurend Gods plan bestuderen zoals dat in de Bijbel is geopenbaard. Wij moeten het voorbeeld van Christus nastreven, niet alleen maar bewonderen. Gods beloften aan ons blijven ons alleen inspireren door regelmatige, intensieve bijbelstudie. Gods geest zal ons alleen ondersteunen als we dagelijks vurig aan God vragen die geest in ons te vernieuwen.

God wil in ons een karakter scheppen dat even standvastig is als het zijne. Hij zal ons daarbij steeds blijven helpen, want Hij is „de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer” (Jakobus 1:17).

Zijn wij bereid ons deel te doen en met geduld naar standvastigheid te streven?

Kijk naar wat Jezus belooft: „Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme. Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods” (Openbaring 3:11-12).


Terug naar de Home Page